De burcht bood in die tijd een aanblik van verwaarlozing en uitwoning. Talloze verbouwingen in voorbije eeuwen hadden het oorspronkelijke karakter aangetast. De muren en fundamenten, die nog dateerden uit de tijd van keizer Frederik Barbarossa (de twaalfde eeuw), waren vervaardigd van tufsteen. In gemalen toestand was dit materiaal, tras geheten, een kostbare grondstof bij het bereiden van metselspecie. Muren en fundamenten waren om die reden al deels weggebroken. Wat er nog stond, vertoonde gevaarlijke scheuren. In 1786-1787 had stadhouder Willem V met zijn gezin als laatste vorst op de burcht gewoond. Om hem een passend onderkomen te bieden, had het interieur van de burcht toen nog een opknapbeurt gekregen. Maar nu zouden onderhoud en herstel van de burcht onnodig geldverslindend zijn, zo meende een meerderheid van de Gelderse Landdag in 1795, terwijl verkoop van de tufsteen juist geld in het laatje zou brengen.
Nijmegen keerde zich fel, maar tevergeefs tegen de sloop. Het Valkhof maakte weliswaar geen deel uit van de stad, het was voor de burgerij zelfs verboden terrein, maar de burcht gold wel als het symbool van de eeuwenoude soevereine status van de voormalige rijksstad. Nijmegen bracht historische argumenten in en verwees naar de Romeinen, de Noormannen, Karel de Grote, Frederik Barbarossa – alles in de hoop de burcht met zijn ‘onzachlijk dikke ringmuuren’ voor verwoesting te behoeden.
De provincie zette echter door. Niet toevallig drongen de regenten van Arnhem, Tiel, Zutphen en Harderwijk aan op sloop van het Valkhof. De burcht herinnerde deze jaloerse zustersteden te veel aan de bijzondere positie van Nijmegen – voor hen kwam de revolutionaire trits ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’ niet ongelegen. Slechts de Nicolaaskapel mocht blijven staan; de Maartenskapel veranderde in een ruïne. De opbrengst van de verkochte tufsteen vloeide in de provinciale kas; Nijmegen ontving geen cent.
Geen wonder dus dat aan de ogen van dr. Schonck, rector van de Latijnse school te Nijmegen, ‘een vloed van traanen’ ontsprong toen hij in 1795 voor het eerst de ‘schorre donderslagen’ aanhoorde van de ‘staalen mokers’ die de monumentale Valkhofburcht tot puin sloegen. Met hem treurden vele anderen over het verlies van de ‘door oudheid zoo beroemde en achtbare Rijksburgt, ’t welk Nijmegen, met het hoogste recht, haare Kroon en Sieraad noemen mogt’.