Algemene gegevens | |
---|---|
Naam : | Arme-Kinder-Huis |
Andere naam (namen): |
|
Bestaansperiode: | 1639 - 1811 |
Rechtsvorm: | |
Voorganger(s): |
|
Opvolger(s): |
|
Hoger orgaan: |
|
Archief | |
Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link: | |
![]() Naar beschrijving archief |
In de zeventiende eeuw werd een aanzienlijk aantal weeskinderen niet tot het Burgerweeshuis toegelaten, omdat zij geen burgerrecht hadden. Vanaf 1623 werd het burgerrecht niet meer verleend aan katholieken. Terwijl kinderen van katholieke burgers nog steeds in het burgerweeshuis terecht konden, was dit niet het geval voor kinderen van katholieke en ingezetenen. Zij voegden zich bij vondelingen en kinderen van immigranten, zoals garnizoenssoldaten. Vanouds werden zulke kinderen opgevangen bij pleeggezinnen en in gasthuizen. De diaconie van de Huisarmen die de kosten hiervoor betaalde, was in 1618 begonnen vaste inkomstenbronnen (onroerend goed en jaarrenten) voor de inrichting van een armenweeshuis te reserveren.
In 1639 werd het Arme-Kinder-Huis ingericht voor wezen, die niet in het Burgerweeshuis welkom waren, omdat zij geen burgerrecht bezaten. Dit armenweeshuis kreeg als onderkomen het voormalige klooster op de Hessenberg. Ongeacht de godsdienst van de kinderen werden ze allemaal volgens de gereformeerde leer opgevoed. Tot 1660 waren er conflicten tussen de provisoren van het Arme-Kinder-Huis en de diakenen van de Huisarmen over de wederzijdse bevoegdheden en de verdeling van de inkomsten. Behalve van de diaconie van de Huisarmen trok het Arme-Kinder-Huis ook inkomsten uit onroerend goed en jaarrenten die particulieren hadden geschonken, uit subsidie van de stad, collectes en het vervaardigen en verhuren van lijkkleden. Omdat de inkomsten kleiner waren dan die van het Burgerweeshuis, maar het aantal kinderen veel groter (in 1794 bijvoorbeeld 109 tegen 39) was de financiële positie van het Arme-Kinder-Huis ongunstiger. Het Burgerweeshuis sprong dan ook geregeld bij. Toen de scheiding tussen kerk en staat in de Bataafse Tijd (in 1796) werd doorgevoerd, was de gereformeerde leer niet meer verplicht, zodat katholieke wezen voortaan in hun eigen geloof opgevoed konden worden. Nadat Nederland in 1811 bij Frankrijk was ingelijfd, werd de liefdadigheid op centralistische Franse leest geschoeid. Het Arme-Kinder-Huis kwam nu samen met het Burgerweeshuis onder het bestuur van de Administratieve Commissie der Godshuizen.
Huisvesting, voeding, kleding, opvoeding en religieuze vorming van wezen zonder burgerrecht
Het bestuur berustte bij vier provisoren of regenten, die de eigendommen en financiën beheerden, en bij vier buitenmoeders of regentessen die toezicht hielden op de gang van zaken in het Arme-Kinder-Huis zelf. De administratie werd gedaan door een boekhouder. De dagelijkse leiding berustte bij de binnenvader en -moeder. De kinderen kregen van 1644 in het weeshuis les van een onderwijzer. Als de jongens er de leeftijd voor hadden, gingen ze bij een baas werken. Meisjes bekwaamden zich binnenshuis in huishoudelijke taken en handwerken.
1639-1811:Nijmegen Hessenberg B130 locatie in googlemaps
Inleiding van de toegang op het archief door Rob Wolf. (2016)