Commissie van bijstand voor de Gasfabriek en Waterleiding Nijmegen

Uit Het Digitale Huis
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Let op: deze website is momenteel onder constructie. Helaas zullen hierdoor niet alle pagina's naar behoren functioneren. Onze excuses voor het ongemak!

Algemene gegevens
Naam : Commissie van bijstand voor de Gasfabriek en Waterleiding Nijmegen
Andere naam (namen):

{{#if: | * Andere naam::|}} {{#if: | * Andere naam::|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam3}}}]]|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam4}}}]]|}}

Bestaansperiode: Beginjaar::1872 - Eindjaar::1899
Rechtsvorm: Rechtsvorm::Vaste Raadscommissie van Bijstand (vanaf 1899)
Voorganger(s):

{{#if: | * opvolger van::|}} {{#if: | * opvolger van::|}} {{#if: | * opvolger van::|}} {{#if: | * opvolger van::|}}

Opvolger(s):

{{#if: | * voorganger van::|}} {{#if: | * voorganger van::|}} {{#if: | * voorganger van::|}} {{#if: | * voorganger van::|}}

Hoger orgaan:

{{#if: | Hoger orgaan::|}}

Archief
{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126487831%7C Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link:
|}}

{{#if: | Vindplaats archief:|}}

{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126487831%7C Icoon archief.png
|}}{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126487831%7CNaar beschrijving archief|}}{{#if: | |}}

{{#if: In 1812 werd te Londen de eerste gasmaatschappij opgericht, de Gaslight and Coke Company. Deze maatschappij paste het eerst in het groot het gas toe voor openbare en particuliere verlichting. Betrekkelijk vlug voor die tijden was men ook in Nijmegen erop bedacht gas voor openbare verlichting te gebruiken, maar ook dit werd toen, als zoveel andere zaken, tegengehouden door de omstandigheid, dat Nijmegen een vesting was. Zoo had 5 december 1847 de Hoge Regering een weigerend antwoord aan het stedelijk bestuur gegeven op een vraag om de stad (de vesting) met "loopend gaz uit steenkool vervaardigd" te mogen verlichten, maar men liet zich hierdoor toch niet afschrikken .

Bij Raadsresolutie van 25 november 1848 wordt een Raadscommissie benoemd ter zake van de oprichting van een gasfabriek, en exploitatie van openbare straatverlichting door middel van "loopend gaz". Deze Raadscommissie, bestaande uit de raadsleden, de heren de Man, Sweerts de Landas, Guyot en Paijen, had tot taak een geschikt terrein te vinden voor de bouw van de gasfabriek, als ook de ondernemer, die de fabriek zou kunnen bouwen en exploiteren.
Gekozen werd, tenslotte, uit twee terreinen, het een, buiten de Hezelpoort gelegen, het andere, de zognaamde "Kat" aan de binnenzijde van de vestingsmuur gelegen, ter hoogte van de pelmolen. Beide terreinen waren voldoende van grootte 1600 vierkante ellen.

De keuze viel definitief op de "Kat", een hoog gelegen terrein, nog binnen de vesting gelegen, waardoor een goede communicatie met de stad verzekerd was, Het terrein aan de Hezelpoort was door zijn lage ligging te vochtig, en de communicatie met de stad zeer moeilijk.
De gasfabriek, die op de "Kat" zou gebouwd worden, is nog duidelijk uit de periode van vóór de ontmanteling van de stad, getuige het antwoord van de toenmalige tijdelijke Minister van Binnenlandse Zaken op het adres van de Raad der Stad Nijmegen, houdende nader verzoek om vergunning voor het stichten van een gasfabriek ten einde de stadsstraten en pleinen door middel van steenkolengas te verlichten. De 1e bepaling van de ministeriële goedkeuring luidde aldus:
"dat de gasfabriek en de gazometers met enen verdedigbaren muur, met een kleine gracht ervoor, waarbij een wachthuis, mede ter verdediging ingericht, moet worden gebouwd, en dat die werken, ten genoegen van de militaire genie, ontworpen, uitgevoerd en onderhouden zullen moeten worden, zullende dit wachthuis in gewone tijden aan de administratie der fabrijk overgelaten blijven, en dan alleen bezet worden, wanneer de militaire macht zulks noodzakelijk mocht achten".

Als aannemer werd door de Raadscommissie gekozen de firma D.H. Schretlen en Co., ijzergieter te Leiden, die op het bovengenoemde terrein de "Kat" de nieuwe "gasinrichting" heeft opgebouwd.
Deze eerste Nijmeegse gasfabriek, in particulier beheer onder directeurschap van de heer D.H. Schretlen, heeft 21 jaar lang, van 24 mei 1851 tot 1 april 1872 de levering van het gas voor de straatverlichting en particuliere aangeslotenen verzorgd. Op 4 september 1868 besloot de Raad, naar aanleiding van moeilijkheden met de firma Schretlen, de bestaande gasfabriek onder eigen beheer te exploiteren, en het contract met de heer Schretlen te laten aflopen. Schretlen biedt nu zijn gasfabriek aan de gemeente ter overname aan, in een aan de Raad gerichte brief van 19 september 1868. De Raadscommissie voor de "gaz-inrichting" adviseert op 26 februari 1869 de Raad der gemeente, "het aanbod van de Heren Schretlen en cie niet aan te nemen, een geheel nieuwe fabriek voor steenkolengas op te richten, daar voor een terrein in de buitenvestingwerken, van het Rijk aan te vragen, en aan de "gascommissie" op te dragen al die nadere voorstellen te doen, welke tot uitvoering van die besluiten nodig zullen zijn. Een van die voorstellen is geweest de nieuw op te richten gasfabriek in eigen exploitatie te nemen, welk voorstel op 5 maart 1869 door de raad werd aangenomen.

Met het idee, dat een gemeente een geheel eigen gasfabriek zou bouwen en exploiteren, was men in die dagen niet mee vertrouwd. Er gingen protesterende stemmen op, die vermaanden, om deze gemeentelijke bedrijvigheid geen doorgang te laten vinden "opdat onze eeuw niet onsierd worde door een werk der duisternis, het welk aan middeleeuwse begrippen schijnt te zijn ontleend".

Het terrein, dat door de Commissie als het geschiktst was bevonden om er de nieuwe gasfabriek op te bouwen, was gelegen binnen de vestingwerken van de stad, echter wel "extra muros"; om over dit, militaire, terrein te kunnen beschikken, was de toestemming nodig van de Minister van Oorlog, onder wiens directe zeggenschap dit terrein ressorteerde, dat gelegen was tussen Hezelpoort en Molenpoort, op het lage gedeelte van de Bottendaal. De 17e maart 1871 kwam de ministeriële goedkeuring af, op 5 juni 1871 volgt het Koninklijk Besluit, waarin vergunning wordt verleend tot het oprichten van de gemeentelijke gasfabriek. De opbouw van de fabriek verloopt zeer spoedig, en op 1 april 1872 treedt de nieuwe fabriek in werking. De Commissie van voorbereiding, die, zoals vermeld, 25 september 1868 haar taak had aangevangen, wordt nu gedefungeerd.|

Algemene context

In 1812 werd te Londen de eerste gasmaatschappij opgericht, de Gaslight and Coke Company. Deze maatschappij paste het eerst in het groot het gas toe voor openbare en particuliere verlichting. Betrekkelijk vlug voor die tijden was men ook in Nijmegen erop bedacht gas voor openbare verlichting te gebruiken, maar ook dit werd toen, als zoveel andere zaken, tegengehouden door de omstandigheid, dat Nijmegen een vesting was. Zoo had 5 december 1847 de Hoge Regering een weigerend antwoord aan het stedelijk bestuur gegeven op een vraag om de stad (de vesting) met "loopend gaz uit steenkool vervaardigd" te mogen verlichten, maar men liet zich hierdoor toch niet afschrikken .

Bij Raadsresolutie van 25 november 1848 wordt een Raadscommissie benoemd ter zake van de oprichting van een gasfabriek, en exploitatie van openbare straatverlichting door middel van "loopend gaz". Deze Raadscommissie, bestaande uit de raadsleden, de heren de Man, Sweerts de Landas, Guyot en Paijen, had tot taak een geschikt terrein te vinden voor de bouw van de gasfabriek, als ook de ondernemer, die de fabriek zou kunnen bouwen en exploiteren.
Gekozen werd, tenslotte, uit twee terreinen, het een, buiten de Hezelpoort gelegen, het andere, de zognaamde "Kat" aan de binnenzijde van de vestingsmuur gelegen, ter hoogte van de pelmolen. Beide terreinen waren voldoende van grootte 1600 vierkante ellen.

De keuze viel definitief op de "Kat", een hoog gelegen terrein, nog binnen de vesting gelegen, waardoor een goede communicatie met de stad verzekerd was, Het terrein aan de Hezelpoort was door zijn lage ligging te vochtig, en de communicatie met de stad zeer moeilijk.
De gasfabriek, die op de "Kat" zou gebouwd worden, is nog duidelijk uit de periode van vóór de ontmanteling van de stad, getuige het antwoord van de toenmalige tijdelijke Minister van Binnenlandse Zaken op het adres van de Raad der Stad Nijmegen, houdende nader verzoek om vergunning voor het stichten van een gasfabriek ten einde de stadsstraten en pleinen door middel van steenkolengas te verlichten. De 1e bepaling van de ministeriële goedkeuring luidde aldus:
"dat de gasfabriek en de gazometers met enen verdedigbaren muur, met een kleine gracht ervoor, waarbij een wachthuis, mede ter verdediging ingericht, moet worden gebouwd, en dat die werken, ten genoegen van de militaire genie, ontworpen, uitgevoerd en onderhouden zullen moeten worden, zullende dit wachthuis in gewone tijden aan de administratie der fabrijk overgelaten blijven, en dan alleen bezet worden, wanneer de militaire macht zulks noodzakelijk mocht achten".

Als aannemer werd door de Raadscommissie gekozen de firma D.H. Schretlen en Co., ijzergieter te Leiden, die op het bovengenoemde terrein de "Kat" de nieuwe "gasinrichting" heeft opgebouwd.
Deze eerste Nijmeegse gasfabriek, in particulier beheer onder directeurschap van de heer D.H. Schretlen, heeft 21 jaar lang, van 24 mei 1851 tot 1 april 1872 de levering van het gas voor de straatverlichting en particuliere aangeslotenen verzorgd. Op 4 september 1868 besloot de Raad, naar aanleiding van moeilijkheden met de firma Schretlen, de bestaande gasfabriek onder eigen beheer te exploiteren, en het contract met de heer Schretlen te laten aflopen. Schretlen biedt nu zijn gasfabriek aan de gemeente ter overname aan, in een aan de Raad gerichte brief van 19 september 1868. De Raadscommissie voor de "gaz-inrichting" adviseert op 26 februari 1869 de Raad der gemeente, "het aanbod van de Heren Schretlen en cie niet aan te nemen, een geheel nieuwe fabriek voor steenkolengas op te richten, daar voor een terrein in de buitenvestingwerken, van het Rijk aan te vragen, en aan de "gascommissie" op te dragen al die nadere voorstellen te doen, welke tot uitvoering van die besluiten nodig zullen zijn. Een van die voorstellen is geweest de nieuw op te richten gasfabriek in eigen exploitatie te nemen, welk voorstel op 5 maart 1869 door de raad werd aangenomen.

Met het idee, dat een gemeente een geheel eigen gasfabriek zou bouwen en exploiteren, was men in die dagen niet mee vertrouwd. Er gingen protesterende stemmen op, die vermaanden, om deze gemeentelijke bedrijvigheid geen doorgang te laten vinden "opdat onze eeuw niet onsierd worde door een werk der duisternis, het welk aan middeleeuwse begrippen schijnt te zijn ontleend".

Het terrein, dat door de Commissie als het geschiktst was bevonden om er de nieuwe gasfabriek op te bouwen, was gelegen binnen de vestingwerken van de stad, echter wel "extra muros"; om over dit, militaire, terrein te kunnen beschikken, was de toestemming nodig van de Minister van Oorlog, onder wiens directe zeggenschap dit terrein ressorteerde, dat gelegen was tussen Hezelpoort en Molenpoort, op het lage gedeelte van de Bottendaal. De 17e maart 1871 kwam de ministeriële goedkeuring af, op 5 juni 1871 volgt het Koninklijk Besluit, waarin vergunning wordt verleend tot het oprichten van de gemeentelijke gasfabriek. De opbouw van de fabriek verloopt zeer spoedig, en op 1 april 1872 treedt de nieuwe fabriek in werking. De Commissie van voorbereiding, die, zoals vermeld, 25 september 1868 haar taak had aangevangen, wordt nu gedefungeerd. |}}

{{#if: Volgens Raadsbesluit van 27 maart 1872 was een commissie van Toezicht op het Beheer van de nieuwe gasfabriek benoemd.

Op 18 oktober 1879 wordt de verordening betreffende het beheer van de gasfabriek gewijzigd in een verordening betreffende het beheer van de gasfabriek en waterleiding. Hiermede sluit de voorgeschiedenis van het gemeentelijk gas- en waterleidingbedrijf.
In het jaar 1898 ontstaan er ten aanzien van de instructie van de Commissie van Toezicht en Beheer moeilijkheden. Gedeputeerde Staten van Gelderland wijzen er het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen op, dat het toezicht en beheer op 2 gemeentelijke bedrijven, nl. het gecombineerd bedrijf van gasfabriek en waterleiding en de gemeentelijke reinigingsdienst, door de daarover gestelde Raadscommissiën uitgeoefend wordt in strijd met de intentie van artikel 54 der gemeentewet 1851, welke het beheer over een gemeentelijk bedrijf in handen legt van het College van Burgemeester en Wethouders, in deze taak bijgestaan door een Commissie van Bijstand, die slechts een adviserende taak heeft, ingevolge de bedoelingen van art. 54 der gemeentewet "oud". Onder druk van Gedeputeerde Staten wordt het Raadsbesluit van 18 oktober 1879 opgeheven, en de Raadscommissie van Toezicht en Beheer der Gasfabriek en Waterleiding aan het einde van het jaar 1898 gedefungeerd. Na bewogen Raadszittingen wordt op 4 februari 1899 aan het corrigerend verzoek van Gedeputeerde Staten definitief gevolg gegeven, en een vaste Raadscommissie van Bijstand ingesteld, waarin als leden, overigens, benoemd werden de leden van de gedefungeerde commissie van toezicht. "Het wezen der commissie veranderd niet, alleen een andere omschrijving van haar werkkring wordt met deze verandering beoogd" zo vermeldt het raadsverslag 1898. In de praktijk echter verliest de Commissie van Toezicht haar eigen karakter, en wordt, zeker voor het gevoelen van haar leden, in 1899 gedegradeerd tot een aan Burgemeester en Wethouders onderworpen, louter adviserend instituut.|

Geschiedenis

Volgens Raadsbesluit van 27 maart 1872 was een commissie van Toezicht op het Beheer van de nieuwe gasfabriek benoemd.

Op 18 oktober 1879 wordt de verordening betreffende het beheer van de gasfabriek gewijzigd in een verordening betreffende het beheer van de gasfabriek en waterleiding. Hiermede sluit de voorgeschiedenis van het gemeentelijk gas- en waterleidingbedrijf.
In het jaar 1898 ontstaan er ten aanzien van de instructie van de Commissie van Toezicht en Beheer moeilijkheden. Gedeputeerde Staten van Gelderland wijzen er het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen op, dat het toezicht en beheer op 2 gemeentelijke bedrijven, nl. het gecombineerd bedrijf van gasfabriek en waterleiding en de gemeentelijke reinigingsdienst, door de daarover gestelde Raadscommissiën uitgeoefend wordt in strijd met de intentie van artikel 54 der gemeentewet 1851, welke het beheer over een gemeentelijk bedrijf in handen legt van het College van Burgemeester en Wethouders, in deze taak bijgestaan door een Commissie van Bijstand, die slechts een adviserende taak heeft, ingevolge de bedoelingen van art. 54 der gemeentewet "oud". Onder druk van Gedeputeerde Staten wordt het Raadsbesluit van 18 oktober 1879 opgeheven, en de Raadscommissie van Toezicht en Beheer der Gasfabriek en Waterleiding aan het einde van het jaar 1898 gedefungeerd. Na bewogen Raadszittingen wordt op 4 februari 1899 aan het corrigerend verzoek van Gedeputeerde Staten definitief gevolg gegeven, en een vaste Raadscommissie van Bijstand ingesteld, waarin als leden, overigens, benoemd werden de leden van de gedefungeerde commissie van toezicht. "Het wezen der commissie veranderd niet, alleen een andere omschrijving van haar werkkring wordt met deze verandering beoogd" zo vermeldt het raadsverslag 1898. In de praktijk echter verliest de Commissie van Toezicht haar eigen karakter, en wordt, zeker voor het gevoelen van haar leden, in 1899 gedegradeerd tot een aan Burgemeester en Wethouders onderworpen, louter adviserend instituut. |Van deze organisatie is nog geen beschrijving beschikbaar.}}

{{#if: De verordening, regelende de samenstelling en de werkkring van de Commissie voor de gemeentelijke gasfabriek, van 12 maart 1872, vermeldt onder andere de volgende instructies:

Artikel 4: Aan de Commissie is opgedragen:
a) het toezicht op de gasfabriek, op het personeel en het materieel, en alles, wat daarmede in verband staat;
b) het toezicht op de openbare verlichting;
c) het toezicht op de voor de exploitatie noodige leveringen;
d) de verkoop, op door den Raad te bepalen wijze van de nevenprodukten der fabriek, en van de onbruikbare voorwerpen;
e) het benoemen en ontslaan van de bedienden en werklieden en het regelen hunner jaarwedde.

Het bovenstaande is niet toepasselijk op den Opzichter den secretaris boekhouder.

Artikel 5 vermeldt onder meer dat de Comissie van Toezicht jaarlijks, voor den 1. october aan den Raad de begroting voor het volgende jaar dient toe te zenden, en Artikel 6 , dat de Commissie Jaarlijks voor den 1. maart rekening en verantwoording aan de Raad dient af te leggen voor haar financieel beheer.

De Commissie van Toezicht was in wezen een fabrieksdirectie, met een eigen zelfstandige taak, zij was geen aan het College van Burgemeester en Wethouders gesubordineerde commissie van advies, zoals een Commissie van Bijstand toentertijd wel was.

Op 1 april 1872 was de nieuwe gasfabriek voltooid, en vatte de Commissie van Toezicht en Beheer definitief haar taak op. Een uitbreiding van haar taak vond enige jaren later plaats, toen op voorstel van de Commissie, het gemeentelijk waterleidingbedrijf werd opgericht. De gemeenteraad besloot namelijk op 13 oktober 1879 de "gascommissie" te belasten met het gemeenschappelijk beheer van gasfabriek en waterleiding.|

Taken en activiteiten

De verordening, regelende de samenstelling en de werkkring van de Commissie voor de gemeentelijke gasfabriek, van 12 maart 1872, vermeldt onder andere de volgende instructies:

Artikel 4: Aan de Commissie is opgedragen:
a) het toezicht op de gasfabriek, op het personeel en het materieel, en alles, wat daarmede in verband staat;
b) het toezicht op de openbare verlichting;
c) het toezicht op de voor de exploitatie noodige leveringen;
d) de verkoop, op door den Raad te bepalen wijze van de nevenprodukten der fabriek, en van de onbruikbare voorwerpen;
e) het benoemen en ontslaan van de bedienden en werklieden en het regelen hunner jaarwedde.

Het bovenstaande is niet toepasselijk op den Opzichter den secretaris boekhouder.

Artikel 5 vermeldt onder meer dat de Comissie van Toezicht jaarlijks, voor den 1. october aan den Raad de begroting voor het volgende jaar dient toe te zenden, en Artikel 6 , dat de Commissie Jaarlijks voor den 1. maart rekening en verantwoording aan de Raad dient af te leggen voor haar financieel beheer.

De Commissie van Toezicht was in wezen een fabrieksdirectie, met een eigen zelfstandige taak, zij was geen aan het College van Burgemeester en Wethouders gesubordineerde commissie van advies, zoals een Commissie van Bijstand toentertijd wel was.

Op 1 april 1872 was de nieuwe gasfabriek voltooid, en vatte de Commissie van Toezicht en Beheer definitief haar taak op. Een uitbreiding van haar taak vond enige jaren later plaats, toen op voorstel van de Commissie, het gemeentelijk waterleidingbedrijf werd opgericht. De gemeenteraad besloot namelijk op 13 oktober 1879 de "gascommissie" te belasten met het gemeenschappelijk beheer van gasfabriek en waterleiding. |}}

{{#if: |

Organisatie

|}}

{{#if: {{#if:-|locatie periode::-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres:: {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|

Locatie

{{#if:-|locatie periode::-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres:: {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|}} {{#if: |

|}} {{#if: Volgens Raadsbesluit van 27 maart 1872 was een commissie van Toezicht op het Beheer van de nieuwe gasfabriek benoemd.

Op 18 oktober 1879 wordt de verordening betreffende het beheer van de gasfabriek gewijzigd in een verordening betreffende het beheer van de gasfabriek en waterleiding. Hiermede sluit de voorgeschiedenis van het gemeentelijk gas- en waterleidingbedrijf.
In het jaar 1898 ontstaan er ten aanzien van de instructie van de Commissie van Toezicht en Beheer moeilijkheden. Gedeputeerde Staten van Gelderland wijzen er het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen op, dat het toezicht en beheer op 2 gemeentelijke bedrijven, nl. het gecombineerd bedrijf van gasfabriek en waterleiding en de gemeentelijke reinigingsdienst, door de daarover gestelde Raadscommissiën uitgeoefend wordt in strijd met de intentie van artikel 54 der gemeentewet 1851, welke het beheer over een gemeentelijk bedrijf in handen legt van het College van Burgemeester en Wethouders, in deze taak bijgestaan door een Commissie van Bijstand, die slechts een adviserende taak heeft, ingevolge de bedoelingen van art. 54 der gemeentewet "oud". Onder druk van Gedeputeerde Staten wordt het Raadsbesluit van 18 oktober 1879 opgeheven, en de Raadscommissie van Toezicht en Beheer der Gasfabriek en Waterleiding aan het einde van het jaar 1898 gedefungeerd. Na bewogen Raadszittingen wordt op 4 februari 1899 aan het corrigerend verzoek van Gedeputeerde Staten definitief gevolg gegeven, en een vaste Raadscommissie van Bijstand ingesteld, waarin als leden, overigens, benoemd werden de leden van de gedefungeerde commissie van toezicht. "Het wezen der commissie veranderd niet, alleen een andere omschrijving van haar werkkring wordt met deze verandering beoogd" zo vermeldt het raadsverslag 1898. In de praktijk echter verliest de Commissie van Toezicht haar eigen karakter, en wordt, zeker voor het gevoelen van haar leden, in 1899 gedegradeerd tot een aan Burgemeester en Wethouders onderworpen, louter adviserend instituut.| {{#if: |

Bronnen

|}} |}}

{{#if: Volgens Raadsbesluit van 27 maart 1872 was een commissie van Toezicht op het Beheer van de nieuwe gasfabriek benoemd.

Op 18 oktober 1879 wordt de verordening betreffende het beheer van de gasfabriek gewijzigd in een verordening betreffende het beheer van de gasfabriek en waterleiding. Hiermede sluit de voorgeschiedenis van het gemeentelijk gas- en waterleidingbedrijf.
In het jaar 1898 ontstaan er ten aanzien van de instructie van de Commissie van Toezicht en Beheer moeilijkheden. Gedeputeerde Staten van Gelderland wijzen er het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen op, dat het toezicht en beheer op 2 gemeentelijke bedrijven, nl. het gecombineerd bedrijf van gasfabriek en waterleiding en de gemeentelijke reinigingsdienst, door de daarover gestelde Raadscommissiën uitgeoefend wordt in strijd met de intentie van artikel 54 der gemeentewet 1851, welke het beheer over een gemeentelijk bedrijf in handen legt van het College van Burgemeester en Wethouders, in deze taak bijgestaan door een Commissie van Bijstand, die slechts een adviserende taak heeft, ingevolge de bedoelingen van art. 54 der gemeentewet "oud". Onder druk van Gedeputeerde Staten wordt het Raadsbesluit van 18 oktober 1879 opgeheven, en de Raadscommissie van Toezicht en Beheer der Gasfabriek en Waterleiding aan het einde van het jaar 1898 gedefungeerd. Na bewogen Raadszittingen wordt op 4 februari 1899 aan het corrigerend verzoek van Gedeputeerde Staten definitief gevolg gegeven, en een vaste Raadscommissie van Bijstand ingesteld, waarin als leden, overigens, benoemd werden de leden van de gedefungeerde commissie van toezicht. "Het wezen der commissie veranderd niet, alleen een andere omschrijving van haar werkkring wordt met deze verandering beoogd" zo vermeldt het raadsverslag 1898. In de praktijk echter verliest de Commissie van Toezicht haar eigen karakter, en wordt, zeker voor het gevoelen van haar leden, in 1899 gedegradeerd tot een aan Burgemeester en Wethouders onderworpen, louter adviserend instituut.|

Verantwoording

{{#if: A.C.J. Elfrink|Inleiding van de toegang op het archief door A.C.J. Elfrink.|}} {{#if:|()|}}

|}}


{{#if: 1.1 Bestuursinstellingen| |}} {{#if: 12.4 Gas, water en electriciteit| |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}}

{{#if:84| |}}