header wiki – Huis van de Nijmeegse Geschiedenis

Gasvoorziening Zuid-Oost Gelderland NV

Uit Huis van de Nijmeegse Geschiedenis

Ga naar: navigatie, zoeken
Algemene gegevens
Naam : Gasvoorziening Zuid-Oost Gelderland NV
Andere naam (namen):

Bestaansperiode: 1984 - 1989
Rechtsvorm:
Voorganger(s):

Opvolger(s):

Hoger orgaan:

Archief
Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link:
Icoon archief.png
Naar beschrijving archief

Algemene context

HISTORISCH OVERZICHT

De jaren 1825 - 1945

Rond 1780 werd voor de eerste maal aangetoond dat produktie van een ontvlambaar gas uit steenkool mogelijk was. Wie deze uitvinding op zijn naam kon schrijven is discutabel. In Nederland houdt men het op Jan Pieter Minckelers, geboren 1748 te Maastricht, later professor aan de universiteit te Leuven. Hij verlichtte in 1785 zijn collegezaal met behulp van deze "brandbare lucht". Zijn vinding heeft hij echter niet verder uitgewerkt. Die eer komt toe aan de Engelsman Murdoch. Vanuit Engeland kwam de gasindustrie dan ook in het eerste kwart van de 19e eeuw naar het vasteland. De eerste ontwikkeling van de gasvoorziening in Nederland had plaats in de periode 1825 tot 1850, waarin door verschillende grote gemeenten aan particuliere ondernemingen concessie voor de oprichting en exploitatie van een gasfabriek werd verleend.
De eerste gasfabriek in Nederland werd in 1825 opgericht in Amsterdam. Na de eerste concessie-duur (rond 1850) leek het risico verbonden aan de exploitatie van een gasbedrijf voorbij en werd het voor de gemeenten aantrekkelijk om dit zelf in eigen hand te nemen, waarbij uiteraard de te behalen winsten niet onwelkom waren. In 1848 werd in Leiden de eerste "stedelijke gasfabriek" opgericht. Dit voorbeeld vond spoedig navolging. In 1873 verenigden een aantal directeuren van gemeentelijke gasfabrieken zich in de "Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland" (VGN). In 1907 waren er inmiddels 131 gasbedrijven waarvan 108 gemeentelijke.
De eerste wereldoorlog heeft, door de kolenschaarste grote invloed gehad op de gasindustrie. Steeds verdergaande distributie en prijsmaatregelen maakten de gasindustrie noodlijdend. Hoewel na de oorlog de draad weer werd opgevat en men vol goede moed opnieuw startte met propaganda voor koken en verwarming, werkten een aantal factoren de verhoging van de gasprijs in de hand : hoge kolenprijzen, invoering van de 8-urige werkdag, de lage prijzen voor bijprodukten en een gebrek aan wagons in Duitsland. Er bleef voor de gasindustrie maar één weg open, namelijk vergroting van de produktie met vermindering van de kosten, zodat de concentratie van produktie en transport van gas in discussie kwamen.

Afstandsgasvoorziening.
Als eerste gemeente sloot Sittard in 1921 een overeenkomst met de Staatsmijnen voor de levering van cokesovengas via een eigen leiding, gevolgd door Heerlen in 1925 en Hoensbroek in 1926. De levering geschiedde "af mijn". Toen de Staatsmijnen hun levering omzette in "franco gashouder" nam de voorziening met cokesovengas een grotere vlucht. Dezelfde ontwikkeling vond sedert 1925 plaats in een gebied rond de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden, terwijl sedert 1933 door de cokesfabriek te Zeebrugge (België) gas werd geleverd aan een aantal gemeenten in West-Zeeuws Vlaanderen. De derde Nederlandse producent was de Association Coöperative Zeelandaise de Carbonisation te Sluiskil, die echter pas door de aanleg van een gaszinker (toentertijd de grootste ter wereld) in de Westerschelde in 1952 in betekenis toenam.

Van 1945 tot 1964

Aan het eind van de 2e wereldoorlog was de gasproduktie op veel plaatsen gestaakt. Na de oorlog probeerde men zo spoedig mogelijk de produktie weer op gang te krijgen, maar de invoer en beschikbaarheid van kolen was gering. Tevens werd de concentratie van de gasproduktie opnieuw in studie genomen (Commissie van Iterson 1945 - 1950) zodat veel gasbedrijven een afwachtende houding aannamen.

Cokesovengas.
De in de jaren twintig op gang gekomen levering van cokesovengas werd verder uitgebreid. De Staatsmijnen beschikten in 1950 over een transportnet van circa 500 km., hetgeen paste in de concentratiegedachte, waarbij heel Zuid-Nederland werd afgebakend voor gaslevering door de Staatsmijnen. Ook de levering van cokesovengas door de Hoogovens vond in deze jaren verdere uitbreiding. Door de reeds genoemde aanleg van een gaszinker in de Westerschelde in 1952 konden ook Zuid-Beveland en Walcheren van cokesovengas uit Sluiskil worden voorzien.
Voor herstel van de gasvoorziening in de Gelderse Achterhoek werd een transportleiding gelegd, die werd aangesloten op het Duitse transportnet voor cokesovengas. De levering in dit gebied werd geleidelijk uitgebreid tot alle gemeenten die voorheen zelf gas produceerden.

Raffinaderijgas.
Als bijprodukt van de olieraffinage ontstond het zogenaamde raffinaderijgas (butaan, propaan, etc.). In 1953 kwamen de oudste gasbedrijven in Zuid-Holland tot een overeenkomst met de Shell-raffinaderij in Rotterdam over de levering van aanzienlijke hoeveelheden raffinaderijgas, in eerste instantie voor de verrijking van het geproduceerde gas. In andere delen van het land ontstonden propaangasdistributiebedrijven (Cuijk : 1951). In West-Nederland vond tevens bijmenging met aardgas (toen op beperkte schaal aanwezig) plaats.

Aardgas (kleinschalig).
Het begin van de aardgasdistributie in ons land is het gevolg van de aardgasvondst bij Coevorden (Schoonebeek). Weliswaar was reeds in 1943 aardgas in de Nederlandse bodem aangetroffen (Steenwijksmoer) doch nog niet in winbare hoeveelheden. Naast de vondst bij Coevorden ontdekte de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) ook in het gebied van Meppel, Hoogeveen, Twente en Zuid-Holland verschillende aardgasvelden. De minister van Economische Zaken stelde in 1952 een commissie in die moest adviseren over de bestemming van het aardgas. Deze commissie bracht haar rapport uit in oktober 1953, iets later dan de gasnota van minister Zijlstra. De centrale overheid ging over tot de aanleg van een gastransportnet, in eerste instantie in de provincies Friesland, Drenthe en Groningen, dat voorts vanuit de velden in Twente de daar liggende gasfabrieken van aardgas voorzag. Nadat reeds in september 1951 Coevorden was aangesloten op het aldaar liggende gasveld werd zo in oktober 1952 aardgas geleverd aan het gasbedrijf Steenwijk. In de volgende jaren zouden in snel tempo andere bedrijven in Noord-Oost Nederland volgen. In 1955 waren reeds 24 bedrijven op aardgasdistributie overgegaan.

Centralisatie van de gasvoorziening.
Omdat veel gasfabrieken door de oorlog waren verwoest en door het achterwege blijven van investeringen verouderd waren, vond de toenmalige minister van Verkeer en Energie de tijd rijp voor een reorganisatie van de gasvoorziening. Er werd naar goed gebruik eerst een commissie ingesteld (de commissie Van Iterson), die in maart 1950 met een rapport kwam, waarin ze een drastische concentratie in produktie en distributie voorstelde. Dit rapport, alsmede het beschikbaar komen van nieuwe soorten gas zoals raffinaderijgas en aardgas, waren voor de minister een aanleiding om in april 1953 zijn eerste gasnota aan het Parlement te presenteren. De minister was van mening dat de produktie van (goedkoop) cokesovengas sterk omhoog moest. Concentratie in distributie vond hij primair een zaak van de lokale overheid. De prijs van aardgas moest door de minister worden bepaald (nationale rijkdom). Verder moest de Staat het transport en de verkoop en-gros van aardgas zelf ter hand nemen. Dit resulteerde in de oprichting van de Rijksdienst Gasvoorziening in april 1954, die behalve aardgas ook cokesovengas uit Sluiskil en uit Duitsland leverde.
Inmiddels hadden de gasbedrijven zich in oktober 1952 georganiseerd in de Vereniging van Gasbedrijven. In 1953 werd deze vereniging omgedoopt in de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven, VEG, met als leden gemeenten die gasfabrieken exploiteerden.
Met als aanzet een in 1956 door een commissie van de Wiardi Beckmanstichting uitgebracht rapport over de organisatorische aspecten van de gasvoorziening, diende minister Zijlstra in maart 1956 twee ontwerpen van wet in bij de Tweede Kamer. Door het ene ontwerp werd de Rijksdienst Gasvoorziening in het Staatsgasbedrijf (SGB) omgezet. Het andere regelde de deelname van de Staat (via SGB) in een nog op te richten N.V. Nationale Gasmaatschappij (NGM). De NGM, in augustus 1958 opgericht, werd een falikante mislukking omdat de taken al vóór de oprichting grotendeels uitgehold waren. De ontwikkelingen, die tot deze mislukking hadden geleid, noopten minister Zijlstra tot een tweede gasnota in 1958.
Een van de weinige positieve gevolgen van de oprichting van de NGM is geweest de grotere samenwerking in regionale organen die van één producent gas betrokken. Deze samenwerking leidde in 1963 tot de Samenwerkende Regionale Organen Gasvoorziening (SROG).
Het geheel maakte de gassituatie aan het eind van de jaren '50 tamelijk ingewikkeld. Toename van de afstandsvoorziening bleek uit het feit dat in 1959 nog slechts 2% van de ten behoeve van de openbare gasvoorziening geleverde hoeveelheden, afkomstig waren van plaatselijke gasfabrieken (35). Cokesovengas (39%) was het belangrijkste afstandsgas.

LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN IN DE PERIODE 1964 - 1983

Net toen de organisatie van de gasvoorziening enigszins gestabiliseerd was met een klein aantal autonome gasvoorzieningsgebieden, die ieder door een eigen leverancier voorzien werden, werd in 1959 in Slochteren de eerste produktieput in het Groningse gasveld aangeboord. Nadat spoedig duidelijk was geworden dat zeer grote hoeveelheden beschikbaar waren, stuurde minister van Economische Zaken, De Pous, een nota aan de Tweede Kamer en na de nodige discussie ging de Kamer met de opvatting van de minister akkoord.
Op 6 april 1963 werd de N.V. Nederlandse Gasunie opgericht. Het Staatsgasbedrijf en het distributiebedrijf van de Staatsmijnen werden in de Gasunie opgenomen. De N.V. Nationale Gasmaatschappij werd opgeheven.
Vanaf 1964 werd in snel tempo gewerkt aan de voorzieningen om de hele openbare gasvoorziening in het land op aardgas te baseren. Binnen een periode van 5 jaar was de levering van aardgas in het land een feit. Vele van gas verstoken gebieden werden van distributienetten voorzien. In 1969 stopte het gasbedrijf Gorinchem als laatste bedrijf de eigen produktie.
Het aantal gasdistributiebedrijven vertoonde met de komst van het aardgas even een stijging, maar begon na 1965 toch af te nemen. Velen bepleitten de concentratie in de distributie. De ministers van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken stelden dan ook in 1969 weer een commissie in (de commissie Van Dam Van Isselt), die in 1971 adviseerde te komen tot distributiebedrijven van minimaal 50.000 aansluitingen, met een voorkeur voor de N.V.-vorm. Horizontale concentratie met andere nutsvoorzieningen (water en/of elektriciteit) bood voordelen, maar mocht rationele indeling niet in de weg staan. De ministers formuleerden echter geen standpunt naar aanleiding van dit advies van de commissie.
De eigen organisatie van de gasbedrijven was inmiddels wat overzichtelijker geworden. De Samenwerkende Regionale Organen Gasvoorziening werden opgenomen in de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven die omgedoopt werd in Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland (VEGIN).
De energiecrisis van 1973 wekte een trend naar centralisatie op. De wet aardgasprijzen, die de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid gaf om minimum prijzen vast te stellen voor levering van aardgas door de Gasunie, werd in 10 weken door het Parlement geloodst, zij het dat de minister, tegen zijn aanvankelijke bedoeling in, de eindverbruiksprijzen niet zelf mocht vaststellen.
De toezegging van de minister, gedaan bij de behandeling van de Energienota in 1974, inzake de versnelling in de oordeelsvorming met betrekking tot de organisatie van de gasdistributie en de wenselijkheid van horizontale concentratie werd pas medio 1978 nagekomen. Drie bewindslieden (Economische Zaken, Volksgezondheid en Milieuhygiëne en Binnenlandse Zaken) stelden de Commissie Concentratie Nutsbedrijven (CoCoNut) in.
Inmiddels had de prijsexplosie van 1979, waarbij de energieprijs opnieuw ruimschoots verdubbelde, bijgedragen tot sterke economische recessie en een aanmerkelijke teruggang van het energie- en aardgasverbruik.
Via de commissie CoCoNut kreeg het organisatiebureau Krekel, Van de Woerd, Wouterse B.V., de opdracht de concentratiemogelijkheden te onderzoeken. In 1980 presenteerde de B.V. haar rapport en in februari 1981 bracht de commissie haar eindadvies uit. Uit de opdrachtformulering van de commissie blijkt een zekere vooringenomenheid ten aanzien van de oplossingen van wat werd gezien als een niet optimale organisatie van de nutsvoorzieningen. De oplossing zou vooral gezocht moeten worden in een concentratie van nutsbedrijven. Door dit rapport en vooral door de opstelling van de minister in deze, staat het voortbestaan van kleine en middelgrote distributiebedrijven ter discussie. De minister van Economische Zaken wil in overweging nemen voorlopig van de wettelijke regeling van de reorganisatie van de energiedistributie af te zien als de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN), de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland (VEGIN) en de Vereniging van Exploitanten van Stadsverwarmingsbedrijven in Nederland (VESTIN) over eigen voorstellen met hem tot overeenstemming komen. De genoemde organisaties hebben hierop ingespeeld door een inventarisatie-commissie reorganisatie distributie-sector (commissie Brandsma) in te stellen, die in 1985 rapport heeft uitgebracht.

Geschiedenis

Het ontstaan van de GaZOG

Mede doordat in het gebied van Maas en Waal, Druten officieel was aangewezen voor industrievestiging, waren er in 1950 reeds plannen voor een openbare gasvoorziening. De hiertoe, op grond van de provinciale gasverordening 2), benodigde toestemming werd, ook na besprekingen met diverse provinciale instanties, niet verkregen.
Wel had de N.V. Petrogas in 1953 een propaangasinstallatie voor de gemeente Druten gebouwd. Deze installatie, aanvankelijk bedoeld voor de gasvoorziening van twee scholen, werd later uitgebouwd tot een voorziening voor drie scholen, een gymnastieklokaal en een industrievestiging 3).
Een deel van de gemeente Groesbeek (Heilig Landstichting en Berg en Dal) was vanwege de gunstige geografische ligging ten opzichte van Nijmegen reeds van gas voorzien. Gas werd gedeeltelijk door het gasbedrijf Nijmegen, gedeeltelijk door het gemeentelijk distributiebedrijf Ubbergen (indirect door Nijmegen) geleverd.
Een ander gedeelte (Groesbeek-dorp, De Horst en Bredeweg) was minder gunstig gelegen zodat het "tot nog toe (1952) van gas verstoken bleef". Op grond van de "uit de vele butagasklanten gebleken behoefte" en ten behoeve van bevordering van de industrie vroeg de gemeente Groesbeek in 1952 toestemming voor de aanleg van een propaangasvoorziening volgens het voorbeeld van de gemeente Cuijk. 4).
Ook Wijchen wilde een gasvoorziening voor de bevordering van de industrialisatie. De provincie kwam echter tot de conclusie dat een "rationele gasvoorziening" het best verzorgd kon worden door het gasbedrijf van de gemeente Nijmegen, hetzij door aansluiting op de gasvoorziening van Nijmegen, of door een eigen propaangasinstallatie. In geen geval een zelfstandig gasbedrijf. Wijchen zelf opperde nog een derde mogelijkheid: rechtstreekse inkoop van de Staatsmijnen. Dit zou mogelijk zijn omdat de gastransportleiding reeds door de gemeente liep. 5).
Aangezien de provincie erg veel belang hechtte aan een "rationele gasvoorziening" in de provincie en "wilde groei" op dit gebied wilde voorkomen, zag zij het meest in een streeksgewijze samenwerking van gemeenten, waarbij de N.V.-vorm het meest geëigend werd geacht. Deelname in op te richten maatschappijen werd, in verband met het "hogere provinciaal belang en de behartiging van de nog niet van gas voorziene gemeenten", tevens nuttig geacht. 6).
Het lag dan ook voor de hand dat er een aantal besprekingen plaatsvond tussen vertegenwoordigers van Wijchen, Druten en Groesbeek, die ieder afzonderlijk een concessie voor de gasvoorziening hadden aangevraagd, en vertegenwoordigers van de provincie. 7).
Aangezien de gemeente Nijmegen niet in de door G.S. gewenste zin wilde meewerken ging deelname van die gemeente niet door. 8).
Naar aanleiding van de resultaten van deze besprekingen werd door de gemeenteraden van Groesbeek, Wijchen en Druten op respectievelijk 25 maart 1954, 9 juni 1954 en 24 juni 1954 besloten tot oprichting van de "Naamloze Vennootschap Maatschappij tot gasvoorziening Zuid-Oost Gelderland", te vestigen in Nijmegen. Na ministeriële goedkeuring d.d. 5 maart 1955 van de ontwerp-akte werd de oprichting op 15 maart 1955 een feit. 9). Op 25 april 1955 werd besloten concessie aan te vragen. Na opmerkingen over enkele concept-artikelen werd de concessie verkregen. 10).
Hierna kwam de problematiek van de directievoering aan de orde. De heer J.J.G. Driessen, gemeentesecretaris van Druten, was vanaf de oprichting benoemd tot directeur. Omdat er ook behoefte was aan een "technisch directeur" werd terstond een oproep geplaatst. Mede op verzoek van de Energieraad werd besloten geen technisch directeur te benoemen, doch een dienstenovereenkomst te sluiten. Hieromtrent werden besprekingen gevoerd met de gemeente Nijmegen en met St. Michielsgestel, dat een contract met de gemeente 's Hertogenbosch had. Uiteindelijk besloot men met Nijmegen in zee te gaan. De overeenkomst werd op 17 juni 1958 gesloten. 11).
Vervolgens kwam de keuze van het soort gas dat gedistribueerd zou worden aan de orde. Het Directoraat-generaal voor de Energievoorziening adviseerde voor Wijchen mijngas (cokesovengas) en voor Druten propaangas. De beslissing voor Groesbeek zou beter aangehouden kunnen worden. Omdat de Provinciale Energieraad niet wilde adviseren, werd advies gevraagd aan de N.V. Gamog te Zutphen (een zusterbedrijf) en aan de Staatsmijnen. Aan de hand van deze adviezen werd besloten tot mijngas in Wijchen onder voorwaarde dat "de mijnen ons de vrije hand zullen laten bij gaslevering aan andere gemeenten in het concessiegebied" 12). In Druten zou propaangas worden gedistribueerd, met dien verstande dat het aan te leggen buizennet ook voor mijngas geschikt moest zijn. Na harde onderhandelingen met Shell en de Staatsmijnen werd, ondanks het verzet van de commissarissen van de gemeente Wijchen13), mede op grond van een voordelig prijsverschil besloten tot distributie van propaangas in het gehele concessiegebied. 14).

DE PROPAANGASVOORZIENING IN DRUTEN, GROESBEEK EN WIJCHEN

Allereerst werd de gasvoorziening van Wijchen ter hand genomen. Op grond van financiële motieven en gesteund door een gunstig advies van het Gasinstituut werd, ondanks de bezwaren van de technisch beheerder i.c. de Openbare Nutsbedrijven, besloten het net grotendeels in polyvinylchloride in plaats van in staal uit te voeren 15).
Met de aanleg werd op 1 juni 1959 begonnen en op 15 december 1959 werd het net sectiegewijs in bedrijf gesteld. 16).
Het via tankauto's aangevoerde gas werd opgeslagen in een tweetal stalen tanks gelegen aan de Koeweg te Wijchen. Ondanks voortdurend toezicht tijdens de aanleg van een instructeur van de buizenleverancier werden er na de ingebruikname ontoelaatbare lekverliezen geconstateerd. Een onderzoek bracht constructiefouten aan het licht. Hierna werden op kosten van de leverancier ± 1300 meter buis vernieuwd en 82 verbindingen vervangen. 17).
De ervaringen opgedaan bij de aanleg van het gasnet Wijchen waren aanleiding om de netten te Groesbeek en Druten in staal uit te voeren. Met de aanleg van het net Druten werd in juli 1960 begonnen. Vanaf 4 november 1960 werd in Druten gas geleverd.
Met de aanleg van het net Groesbeek werd op 7 maart 1961 een aanvang gemaakt. De gaslevering startte op 20 juli 1961. De aangelegde netten werden tot en met 1964 gestadig uitgebreid met Woezik (Wijchen) in 1962, De Horst / Bredeweg (Groesbeek) en Puiflijk (Druten) 1963. 18).
Inmiddels werd ook een concessie verkregen voor gasdistributie in de gemeente Wamel. De aanleg van een propaangasnet werd in 1963 voorbereid, doch is in verband met de komst van het aardgas niet uitgevoerd. 19).

DE AARDGASVOORZIENING DOOR DE GAZOG

De komst van het aardgas opende ook voor de Gazog nieuwe perspectieven, want dit gas was sterk concurrerend in prijs ten opzichte van het propaangas. Werd propaangas praktisch uitsluitend gebruikt voor huishoudelijk koken en warmwatervoorziening, het nieuw te leveren gas kon vanwege de prijsstelling ook voor ruimteverwarming en industriële doeleinden gebruikt worden. Ter illustratie : in 1960 kostte 1 m3 propaangas fl. 1,10; de prijs van aardgas lag in 1965 op ± 7 cent per m3. Wel is te bedenken dat 1 m3 propaangas qua calorische waarde gelijk is aan 2,76 m3 aardgas. 20).
In 1965 werd begonnen met de ombouw van de bestaande netten. Tevens werden alle daarop aangesloten toestellen "omgebouwd". 21). Tegelijkertijd werden nieuwe leidingen in een snel tempo gelegd, omdat met de komst van het aardgas ook de vraag naar aansluitingen steeg. In 1965 werd Boven Leeuwen aangesloten, in 1966 Wamel en Beneden Leeuwen, in 1967 Beuningen en Weurt en in 1968 Ewijk, Winssen, Afferden en Deest. 22).
De provincie Gelderland bleef haar principes trouw, gezien haar streven om te komen tot één N.V. voor de gasvoorziening in het gehele Gelderse rivierengebied. 23).
In 1968 verzocht de Raad van Commissarissen aan de Openbare Nutsbedrijven een meerjarenplan op te stellen, met als doel een uitgangspunt te verkrijgen voor het in de komende jaren te voeren beleid. Dit beleid diende te worden toegespitst op :
a. de aansluiting van percelen in meer afgelegen straten in plaatsen waar reeds gas werd gedistribueerd;
b. de aansluiting van percelen in plaatsen waar nog geen aardgas werd gedistribueerd;
In zijn vergadering van 8 mei 1968 preciseerde de Raad van Commissarissen deze uitgangspunten als volgt :
a. het gehele Gazog-gebied moet, zonder rekening te houden met de gemeentelijke indeling, zoveel mogelijk van gas worden voorzien;
b. de in 1969 geldende tarieven blijven van toepassing voor het gehele gebied van de vennootschap;
c. de vennootschap behoeft geen winst te maken of uitkeringen aan de aandeelhouders te doen.

Deze opdracht resulteerde in het Meerjarenplan 1969, dat voorzag in de aansluiting van alle gasloze gebieden in vier jaar tijd. Ondanks herhaald aandringen uit de Raad van Commissarissen om het plan versneld uit te voeren, werd om financieel-economische redenen besloten tot uitvoering in vier jaar. 24).
Vervolgens werden, conform het plan, Millingen aan de Rijn in 1970, Balgoij, Nederasselt, Overasselt, Heumen, Horssen en Appeltern in 1971 en Bergharen, Niftrik, Batenburg en Altforst in 1972 aangesloten. In 1973 werd Maasbommel als laatste kern in het Gazog-gebied van aardgas voorzien. 25). De aansluiting van de kern Leur ging om financiële redenen niet door. 26).
Na 1973 werden geen nieuwe gasnetten meer aangelegd, doch het aantal aangesloten percelen steeg, als gevolg van uitbreidingen van dorpen en kernen gestadig. 27). In 1975 werd een nieuw gasontvangststation in Nederasselt gebouwd. Tevens werden de netten Wijchen en Nederasselt gekoppeld. 28).
Rond de jaren tachtig steeg de gasprijs fors als gevolg van de economische crisis in 1979. De gasverkopen beginnen terug te lopen. Ook doen begrippen als energiebesparing, woningisolatie en alternatieve energievoorziening (zoals stadsverwarming) hun intrede. De voorlichting aan de verbruikers richt zich, in tegenstelling tot de periode daarvoor, niet meer op het vergroten van de gasafzet, doch op het bewust en zuinig omgaan met de "schaarse" energie. 29).

Op 31 december 1983 had de Gazog ruim 33.000 aansluitingen. De lengte van het net bedroeg bijna 700 km1, terwijl de aansluitleidingen (dit zijn de leidingen waarmee de percelen op het net worden aangesloten) goed waren voor ruim 500 km1.
In 1983 werd 117 miljoen m3 gas verkocht. 30).

2). Besluit van Provinciale Staten van Gelderland van 12 februari 1948, na wijziging van 29 januari 1951, koninklijk goedgekeurd op 25 april 1951.
3). Secretarie-archief Druten 1925 - 1983; dossier -1.824.111 Gasvoorziening; dossiernummer 806.
4). Secretarie-archief Groesbeek; dossier -1.824.111 Voorbereiding gasvoorziening Groesbeek 1950 / 1958.
5). Secretarie-archief Wijchen; dossier -1.824.111 Bescheiden inzake eventuele levering van gas door diverse instanties met vergelijkend overzicht omtrent mijngas en propaangas 1950 / 1954.
6). Voorstel aan Provinciale Staten van Gelderland d.d. 5 augustus 1953, nr.5760/217-II-10, betreffende deelneming in het maatschappelijk kapitaal van op te richten naamloze vennootschappen, welke de gasvoorziening in streekverband ten doel hebben -en- inzake verstrekking van kasgeldleningen aan die vennootschappen.
7). Secretarie-archief Druten 1925 - 1983; dossier -1.824.111; Gasvoorziening. Correspondentie omtrent de Mij. tot Gasvoorziening Z.O. Gelderland; dossiernummer 807.
8). Archieven van de Gazog 1955 - 1983 (hierna te noemen : Gazog) nr. 22
9). Ibidem nr. 24
10). Ibidem nr. 31
11). Ibidem nrs. 53 en 316.
12). Volgens het standaardcontract van de Staatsmijnen diende men voor produktie of levering van een ander soort gas toestemming te vragen.
13). Mr. M. van Thiel, burgemeester van Wijchen, was behalve commissaris van de Gazog ook voorzitter van de Mijnindustrieraad (M.I.R.).
14). Gazog nrs. 327-330.
15). Ibidem nr. 396.
16). Ibidem nr. 398.
17). Ibidem nr 399.
18). Ibidem nr. 351.
19). Ibidem nr. 356.
20). Ibidem nrs. 114 - 120
21). Ibidem nr. 297.
22). Ibidem nrs. 118 - 123.
23). Ibidem nr. 28.
24). Ibidem nr. 42.
25). Ibidem nrs. 124 - 127.
26). Ibidem nr. 448.
27). Ibidem nrs. 128 - 137.
28). Ibidem nr. 443.
29). Ibidem nrs. 133 - 137.
30). Ibidem nr. 137

Organisatie

ORGANISATIESTRUCTUUR

Op 15 maart 1955 werd de naamloze vennootschap "Maatschappij tot Gasvoorziening in Zuid-Oost Gelderland" (Gazog) opgericht. Als statutaire vestigingsplaats werd Nijmegen gekozen. De Gazog is een vennootschap die tot doel heeft te zorgen voor de gasvoorziening.van de in de vennootschap deelnemende gemeenten in Zuid-Oost Gelderland.
Alleen publiekrechtelijke lichamen zoals gemeenten en provincie, kunnen aandeelhouder worden. Andere publiekrechtelijke lichamen dan gemeenten kunnen niet méér aandelen verwerven dan de gemeente, die het grootste aantal aandelen bezit. Elke gemeente in Zuid-Oost Gelderland kan toelating verlangen. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 150.000,-- en is verdeeld in 150 aandelen van fl. 1.000,--.

Aandeelhouders

De verdeling van de aandelen is onder andere afhankelijk van het aantal gasafnemers per gemeente. Gemeenten waaraan geen gaslevering plaatsvindt kunnen slechts met één aandeel deelnemen. De provincie Gelderland neemt sinds 1955 deel in het aandelenkapitaal, de gemeente Nijmegen - hoewel niet gelegen in het voorzieningsgebied - sinds 1962 (op grond van artikel 4 sub 4 van de statuten). De verdeling van de aandelen door de jaren heen is in bijlage 1 opgenomen.

Raad van commissarissen

Deze raad bestaat uit ten hoogste 11 leden die deel uit moeten maken van het bestuur van een gemeente die aandeelhouder is. Ook heeft de provincie Gelderland het recht om zich in de Raad van Commissarissen te laten vertegenwoordigen. De vertegenwoordiger van de gemeente Nijmegen heeft op grond van artikel 8 sub 4 van de statuten zitting in de Raad van Commissarissen. De Raad van Commissarissen benoemt uit zijn midden een voorzitter, de president-commissaris. De secretaris wordt wel benoemd door de Raad van Commissarissen, doch hoeft geen lid te zijn.

Directie

De vennootschap wordt, onder toezicht van de Raad van Commissarissen, bestuurd door een directeur. Deze wordt voor onbepaalde tijd benoemd door de Vergadering van Aandeelhouders.

Personeel

De Gazog heeft, sinds 1958, met de gemeente Nijmegen een dienstverleningscontract afgesloten. Dit contract houdt in dat de Openbare Nutsbedrijven niet alleen voor de technische werkzaamheden zorgdragen, maar ook voor de administratieve werkzaamheden en sinds 1969 voor de directie. De kosten die de Openbare Nutsbedrijven hiervoor maken, zowel personeels- als materiaalkosten, worden via diverse regelingen bij de Gazog in rekening gebracht.
Vanaf 1960 tot 1969 had de Gazog, naast de directeur 3 geldophalers/meteropnemers (die per aansluiting betaald werden) in dienst. De directeur, die tot 1969 kantoor hield in Druten, werd van 1960 tot 1969 bijgestaan door een administratieve kracht. Thans heeft de Gazog, behalve de directeur, geen personeel in dienst. Wel is bepaald dat personeelsleden, welke door de gemeente Nijmegen zijn aangenomen uitsluitend ten behoeve van de Gazog, bij het beëindigen van de dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente en de Gazog, door de Gazog dienen te worden overgenomen.

Locatie

-:Nijmegen

-:Nijmegen

Bronnen

  • Aardgas in aantocht. z.p.,z.j. (uitgave : NAM, Gasunie en VEG-Gasinstituut)
  • Aardgas uit de Noordzee. [Groningen, 1984] (uitgave : Gasunie)
  • Aardgastransport. [Groningen, 1983] (uitgave : Gasunie)
  • Concentratie Nutsbedrijven. Advies over de mogelijkheden tot concentratie van de nutsvoorzieningen in de sectoren gas, water en elektriciteit. 's Gravenhage, 1980
  • Het energievraagstuk. De energiesituatie in Nederland, nu en in de toekomst. Samenvatting van een studie. Arnhem, [1981] (uitgave VDEN)
  • Ganzeman, A.D., "Aardgas" in : Tijdschrift der Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij, mei 1965
  • Gas -> Aardgas. Een vreedzame omwenteling. Groningen, [1972] (uitgave : Gasunie)
  • Jaspers, P.A.Th.M., J.P. Minckelers 1748 - 1824. Maastricht, 1983
  • Klaassen, C., "Gasproduktie" in : Gas. Maandblad van de Stichting Tijdschrift Openbare Gasvoorziening. 100 (1980) 279 - 290
  • Kooij, P., "De gasvoorziening in Nederland rond 1880" in : Gas. Maandblad van de Stichting Tijdschrift Openbare Gasvoorziening. 100 (1980) 266 - 277
  • Nederland en z'n aardgas. [Groningen, 1984] (uitgave : Gasunie)
  • De Nederlandse Industrie sinds 1945. z.p., [1952]
  • Nota Energiebeleid. Kamerstuk 15802 Tweede Kamer, zitting 1979-1980
  • Nota inzake het aardgas. Kamerstuk 6767 Tweede Kamer, zitting 1961-1962 en 1962-1963
  • Rijksdienst Gasvoorziening. Overzicht der afstandsverwarming tot 1 januari 1956. ’s Gravenhage 1956
  • Schorer, K.F.H., "De organisatie van de gasvoorziening" in : Gas. Maandblad van de Stichting Tijdschrift voor de Openbare Gasvoorziening. 100 (1980) 292 - 305
  • De VGN in de geschiedenis. Bundel artikelen betreffende de geschiedenis van de Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland. Apeldoorn, 1973 (uitgave : VGN)
  • Vries, U. de, De administratie van een gasbedrijf. Alphen a.d. Rijn, 1954, 3).

Verantwoording

Inleiding van de toegang op het archief door Jan Beens. (1987)



KENNISBANK
Verder graven in de historie van stad en omgeving
FACEBOOK
Op de hoogte blijven van het laatste nieuws van het Huis
EDUCATIE
Projecten en maatwerk voor het onderwijs
VERHALEN
Verteld verleden