Met de uitbreiding van het Romeinse imperium in noordelijke richting is de baktechniek over Noordwest Europa verspreid.
Aan weerszijden van de Oude Kleefsebaan in Berg en Dal (gem. Groesbeek)liggen de resten van een steen- en pottenbakkerij uit de Romeinse tijd. In de archeologische literatuur bekend onder de naam De Holdeurn.
Dit productiecentrum van baksteen, dakpannen en gebruiksaardewerk is in het laatste kwart van de 1ste eeuw na Chr. ingericht door het Tiende Legioen (legio X Gemina) en voorzag tot in de 3de eeuw in de behoefte aan keramisch materiaal voor het Rijnland. De Romeinen gebruikten meestal een vette klei en het belangrijkste product van de Romeinse steenbakkerijen was niet de baksteen, maar de dakpan. Met het vertrek van de Romeinen is in onze streken ook de baksteentechniek eeuwen lang verdwenen.
1 ( Bron: L. van Diepen en M. Polak “Resten van de steen- en pottenbakkerij van het Romeinse leger op Landgoed Holthurnsche Hof in Berg en Dal (gem. Groesbeek)”)
Onder de machtsinvloed van Karel de Grote vindt de verspreiding van het christendom plaats. Met het christendom verschenen de eerste kerkjes en kloosters. Eerst nog in hout, later in natuursteen. Er ontstaat meer en meer behoefte aan steenachtig materiaal. Dit moet van ver worden aangevoerd en was duur. In de twaalfde eeuw zien we de baksteen terugkeren in onze contreien. Hoe deze terugkeer in zijn werk is gegaan is niet met zekerheid aan te tonen. De kloosters met hun monniken in dit gebied speelden, bijna zeker, een grote rol in deze ontwikkeling. Monniken, welke veel internationale contacten hadden met landen in Zuid-Europa waar de baksteenkunst nog volop floreerde, introduceerden in de tweede helft van de twaalfde eeuw het bouwen in baksteen in Noord-Duitsland (o.a. Lübeck) en Denemarken (o.a. Dom van Roskilde). Via de kloosterorden en waarschijnlijk later ook via de Hanze verspreidde het bouwen in baksteen zich verder o.a. richting Nederland. Het bouwen met baksteen in Nederland is begonnen in het noorden, in Friesland en Groningen. Het vroegste baksteenbouwwerk in Nederland is misschien het cisterciënzer klooster van Klaarkamp, bij Rinsumageest (Fr.) geweest.
Vanaf de 14e eeuw ontstaat de niet kerkelijke baksteenbouw. Het beroep van de steenbakker verschijnt. Steden - en vestingbouw doen de vraag naar baksteen stijgen. Transport is van oudsher een belangrijk probleem. Door het ontbreken van wegen en vaarroutes wordt baksteen meestal direct bij de bouwplaats geproduceerd in veldovens. Rond steden ontstaan meer permanente steenbakkerijen en de permanente oven doet zijn intrede. Wanneer de stadsbesturen het optrekken van woonhuizen in brandgevaarlijk hout gaan verbieden, krijgt het ambacht van de steenbakker pas haar volle betekenis. Rond 1850 telde Nederland bijna 500 steenbakkerijen. De stenen werden nog in seizoenarbeid met de hand gevormd, op banen of hagen gedroogd en tot slot in veld- of klampovens afgebakken. Met de komst van de industriële revolutie zien we ook de baksteenindustrie snel opbloeien.
Nederland ontwikkelt zich tot een echt baksteenland; heel veel gebouwen zijn uitgevoerd in baksteen. In het buitenland wordt Nederland vaak direct geassocieerd met baksteenbouw. In het bijzonder twee perioden in de Nederlandse architectuurgeschiedenis dragen hieraan bij:
De Hollandse bakstenen trapgevel is voor velen – naast de molen, klomp en tulp – welhaast iconisch voor Nederland. Met name bij bouwwerken in de stijl van de Amsterdams School valt ook de toepassing van de rijke ornamentiek in baksteen op.
Door allerlei moderniseringen bereikt de baksteenproductie haar absolute hoogtepunt aan het eind van de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Daarna is er een sterke terugval. Door een veranderend modebeeld in de architectuur, is er een sterke opkomst van andere materialen en bouwtechnieken. Overproductie is het gevolg. Diverse saneringen en intensieve promotiecampagnes volgen. Ondanks alle maatregelen slaagt men er niet in de balans in evenwicht te brengen.