Algemene gegevens | |
---|---|
Naam : | Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht |
Andere naam (namen): |
|
Bestaansperiode: | 1816 - 1865 |
Rechtsvorm: | Overheid |
Voorganger(s): |
|
Opvolger(s): |
|
Hoger orgaan: |
|
Archief | |
Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link: | |
![]() Naar beschrijving archief |
De bemoeienis van het stadsbestuur (vanaf 1810 het gemeentebestuur) met de gezondheidszorg was begin 19de eeuw vrij gering. Het bestuur financierde de stadsdoktoren, stadschirurgijns en verloskundigen en werd geacht toezicht houden op de gezondheidszorg, maar dat toezicht liet in de praktijk veel te wensen over. Hoewel kwakzalverij nog wijdverbreid was, traden gemeenten hier in het algemeen nauwelijks tegen op.
Om het toezicht op de gezondheidszorg te verbeteren stelde het Staatsbewind in 1804 verordeningen vast over het ‘Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt binnen de Bataafse Republiek’. De uitvoering van dit onderzoek en toezicht kwam te liggen bij plaatselijke en departementale commissies. In tegenstelling tot veel andere steden stelde Nijmegen pas laat een plaatselijke commissie in: tot 1816 voerde de provinciale commissie in Arnhem hier de inspecties uit. Daarvoor nam zij echter nauwelijks de tijd. De gouverneur van Gelderland drong er bij de Nijmeegse burgemeesters in augustus 1816 op aan om zo snel mogelijk een plaatselijke commissie in te stellen.
Nieuwe landelijke wetgeving resulteerde per 1 november 1865 in geneeskundig toezicht van staatswege. De plaatselijke commissies van geneeskundig toevoorzicht werden toen opgeheven. Er voor in de plaats kwamen gezondheidscommissies.
Op 7 september 1816 stelde de gemeente Nijmegen de commissie plaatselijke commissie in. De commissieleden vergaderden gewoonlijk in de snijkamer boven de Kerkboog aan de Grote Markt. Vergaderingen vonden onregelmatig plaats: soms wekelijks, soms met onderbrekingen van ruim een half jaar.
In 1818 verscheen het Plaatselijk reglement voor de beoefening der genees-, heel-, verlos- en artsenijmengkunde binnen de stad en schependom van Nijmegen, opgesteld door de commissie. Vanaf 9 december van dat jaar moest iedereen die in een van deze wetenschappen in Nijmegen werkzaam was of wilde worden eerst naar de commissie om te worden erkend. Tot 1826 verwierf de commissie inkomsten uit het innen van inschrijfgeld, zoals in het plaatselijk reglement was opgesteld. Nadat de regels over het innen van deze gelden op last van de koning waren geschrapt, verzorgde het stadsbestuur een jaarlijkse subsidie. De commissie droeg onder andere financieel bij aan de Artsenijmengkundige Vereeniging en aan de oprichting van een medicinale kruidtuin in 1821 en de ‘Vereeniging tot Beoefening der Practische Scheikunde’ in 1846. In 1833 nam de commissie het initiatief tot het openen van een speciaal burger-choleraziekenhuis van tijdelijke aard in het voormalig klooster Bethlehem aan de Hessenberg.
Diverse taken wilde of kon de commissie niet krachtig oppakken. Zo werd tijdens het bijna 50-jarige bestaan slechts éénmaal een proces-verbaal opgemaakt tegen een onbevoegd geneeskundige, en verzuimde de commissie regelmatig om de jaarlijkse visitatie van apotheken uit te voeren. Gebrek aan mankracht of juridische instrumenten waren redenen om actief te handhaven.
De zorg voor sanitaire voorzieningen in de stad behoorde niet tot de taken van de commissie maar tot die van het stadsbestuur. De commissie kon op dit vlak slechts adviezen uitbrengen. Het stadsbestuur was meestal niet geneigd daarnaar te luisteren. Epidemieën als die van de cholera in 1832 en 1866 waren mede daardoor niet te voorkomen.
De voornaamste taak van de commissie was het toezicht houden op alle takken van de geneeskunst. Daaronder vielen:
De commissie was verantwoording schuldig aan de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt.
De commissie bestond in 1816 uit drie medisch doctoren, twee chirurgijns en twee apothekers. Er was een president (voorzitter) en een secretaris.
1816-1865:Nijmegen
Inleiding van de toegang op het archief door Hylke Roodenburg. (2018)