Algemene gegevens | |
---|---|
Naam : | Reinigings- en Ontsmettingsdienst |
Andere naam (namen): |
|
Bestaansperiode: | 1889 - 1956 |
Rechtsvorm: | |
Voorganger(s): |
|
Opvolger(s): |
|
Hoger orgaan: |
|
Archief | |
Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link: | |
![]() Naar beschrijving archief |
Met de hygiëne in Nijmegen was het lange tijd slecht gesteld, al stelde de stad diverse verordeningen vast om de straten schoon te houden. In de negentiende eeuw kwamen bij de gemeenteraad steeds meer klachten binnen over onhygiënische toestanden. Die toestanden leidden regelmatig tot epidemieën: in 1832, 1859 en 1866 werd de stad getroffen door de cholera, met tientallen slachtoffers tot gevolg. De Gezondheidscommissie, ingesteld in 1867, attendeerde de raad er bij herhaling op dat er iets gedaan moest worden om uit deze ongezonde en onleefbare situatie te komen. Uiteindelijk besloot de raad op 22 december 1876 tot de instelling van een commissie van bijstand voor de gemeentereiniging.
Na advies door de directeur van de gemeentereiniging te ’s-Gravenhage kwamen Burgemeester en Wethouders in 1876 met een ontwerpverordening op de gemeentereiniging. Dit voorstel werd door de commissie van bijstand afgewezen, waarna de commissie zelf met een ontwerpverordening kwam. Pas eind 1881 werden alle partijen het eens. De raad besloot toen dat het ophalen van straatmest in eigen beheer genomen zou worden, de levering van karren voor het ophalen zou worden aanbesteed en de verzamelde mest telkens in het voorjaar publiek verkocht zou worden.
Per 1 september 1889 werd de heer Pieter Jansz benoemd tot directeur van de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Nu de ‘Gemeente-reiniging’ een zelfstandige dienst was begon een gestage groei van het aantal personeelsleden: van een opzichter en een tiental straatvegers in de jaren 1880 naar 75 man vlak voor de eeuwwisseling en 150 man in 1913. De aanleg en uitbreiding van het rioleringsnet en een stringenter reinigingsbeleid leidden behalve tot de verbetering van de volksgezondheid tot meer werk.
De Reinigingsdienst was gevestigd aan de Nieuwe Marktstraat en had onder andere een mestbergplaats ter beschikking, vanwaar zij zich bezig hield met mestverkoop aan landbouwers. In 1900 besloot de gemeenteraad tot het stichten van een nieuw kantoorgebouw voor de dienst aan de Tweede Walstraat, vlak bij de eerder in gebruik genomen werkplaatsen. Om haar taken goed te kunnen uitvoeren was steeds meer ruimte en materiaal nodig. In 1909 werd aan de Tweede Walstraat een smederij ingericht die onder beheer stond van de dienst, maar ook werd gebruikt voor andere gemeentelijke diensten en bedrijven. De dienst kreeg in 1920 een flink magazijn waarvoor een magazijnmeester werd aangesteld. De bestaande stalling voor de vervoermiddelen bleef echter te klein.
Per 1 januari 1913 ging de Reinigingsdienst verder onder de naam Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst. Deze naam dekte beter het taakgebied van de dienst, die al vanaf de beginjaren kleding en andere goederen ontsmette. Op 1 januari 1922 werd de dienst financieel een zelfstandig bedrijf.
In de Tweede Wereldoorlog haalde de Duitse bezetter de bezem door het personeel. De commissie van bijstand werd per 28 september 1941 opgeheven en meerdere personeelsleden doken onder of werden afgevoerd omdat zij niet meewerkten met de bezetter. Na de bevrijding van Nijmegen verschenen de meesten van hen weer op hun post.
Per 1 mei 1956 werd de Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst samengevoegd met de afdeling openbaar vervoer van de dienst Openbare Nutsbedrijven tot een nieuwe gemeentelijke dienst: de Centrale Vervoersdienst (CVD).
De taken van de dienst vielen in de volgende onderdelen uiteen:
Bestond het personeel van de Gemeente-reiniging in 1881 uit één opzichter en negen straatvegers, nadat zij in 1889 een zelfstandige dienst was geworden nam het aantal personeelsleden snel toe.
In 1889 vielen onder de directeur twee opzichters en het ondergeschikt personeel. De eerste opzichter kreeg het toezicht op de straatreiniging, het ophalen van huisvuil en op het reinigen van de riolen bij dag, de tweede opzichter op de latrinelediging en op het reinigen van de riolen bij nacht. Om deze taken uit te kunnen voeren had men, buiten het vaste personeel, mensen nodig die voor het vervoer moesten zorgen. Dat vervoer, zowel trekkracht (paarden) als voertuigen, werd aanbesteed aan particuliere vervoerders.
Met het schoonhouden van de straten en het ophalen van huisvuil startte men in 1889 met 13 personeelsleden, waarvan er vier regelmatig veegdienst hadden, terwijl het vervoer nog steeds werd aanbesteed. Vanaf 1897 was de stad in 16 straatveegwijken verdeeld en werd het dienstpersoneel uitgebreid tot 16 straatvegers. Voor het ophalen van huisvuil werden bij de ophaalkarren negen ‘karjongens’ geplaatst, niet jonger dan 16 jaar, om de voerman behulpzaam te zijn bij het ophalen van huisvuil.
In 1917 bestond de Reinigings- en Ontsmettingsdienst uit een directeur, vijf opzichters, twee klerken, 120 werklieden en veertig voerlieden, aan wie 's zomers bij droog weer nog 17 voerlieden voor vervoer van de sproeiwagens werden toegevoegd. Het personeel, dat een steeds groter stedelijk gebied voor zijn rekening moest nemen, groeide door tot bijna 150 personen bij de bevrijding in 1944. Naast vast personeel had de reinigingsdienst incidenteel nog los personeel in dienst, bijvoorbeeld voor de sneeuwopruiming.
1889-ca. 1900:Nijmegen Nieuwe Marktstraat
ca. 1900-ca. 1932:Nijmegen Tweede Walstraat 50 locatie in googlemaps
ca. 1934-1956:Nijmegen Tweede Walstraat 52 locatie in googlemaps
Inleiding van de toegang op het archief door Lisette Kuijper/Hylke Roodenburg. (2010/2017)