Evangelisch Lutherse Gemeente

Uit Het Digitale Huis
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 2 aug 2023 om 16:48 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Let op: deze website is momenteel onder constructie. Helaas zullen hierdoor niet alle pagina's naar behoren functioneren. Onze excuses voor het ongemak!

Algemene gegevens
Naam : Evangelisch Lutherse Gemeente
Andere naam (namen):

{{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam1}}}]]|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam2}}}]]|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam3}}}]]|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam4}}}]]|}}

Bestaansperiode: Beginjaar::1623 - Eindjaar::1995
Rechtsvorm: Rechtsvorm::
Voorganger(s):

{{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger1}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger2}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger3}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger4}}}]]|}}

Opvolger(s):

{{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger1}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger2}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger3}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger4}}}]]|}}

Hoger orgaan:

{{#if: | Hoger orgaan::|}}

Archief
{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126485068%7C Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link:
|}}

{{#if: | Vindplaats archief:|}}

{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126485068%7C
|}}{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126485068%7CNaar beschrijving archief|}}{{#if: | |}}

{{#if: |

Algemene context

|}}

{{#if: Het Kleefse kerkenboek van 1623 vermeldt, dat in dat jaar de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt te Nijmegen een kerkdienst hield en daar het avondmaal uitdeelde. Dit geschiedde ten huize van Hans Ernst, hertog van Weimar. Behalve de hertog en diens gezin waren daarbij nog 28 ingezetenen van Nijmegen, die de Augsburgse confessie waren toegedaan, tegenwoordig. Dit is het eerste bericht van het bestaan van een Lutherse gemeente binnen de stad. Later hadden dergelijke godsdienstoefeningen plaats door Ds. Hilker ten huize van de rentmeester Kemmerling (waarvan deze rentmeester was, is niet bekend). Deze diensten waren nog sporadisch, doch toen de gemeente er toe overging een eigen predikant te beroepen, kwam ze in botsing met de Nederduitse Gereformeerde predikanten, die geen ander geloof naast het hunne duldden en daarom bij de magistraat hun beklag gingen indienen. Deze beloofde terstond maatregelen te zullen nemen. Dientengevolge werd 10 Nov. 1627 de "prediger" Jan Adam Hunerfanger," die hier godsdienstoefeningen voor de Lutherse gezindheid", aangezegd zich daarvan te onthouden," also men tselve als een nieuwicheyt, ende voor desen nooit alhier geplecht, niet en conde toestaen" Wilde hij vertrekken, dan zou men hem uit hoofde zijner "sobere gelegenheyt", van een reispenning voorzien (10 Nov 1637; 10, 17 jan. 1638). Hunerfanger stoorde zich echter niet aan dit bevel en bleef prediken, waarop hem dit 18 julij 1638 opnieuw werd verboden. Daarop schijnt hij vertrokken te zijn.

In 1651 daagde echter weer een Luthers predikant in Nijmegen op. Ditmaal was het Johann Bühnen, die "genoechsaem in het openbaer" optrad. Ook hem werd "om verscheyde consideratien" herhaaldelijk (15 oct. 1651; 23 nov. 1651; 2 en 16 febr. 1652) geboden, zich daarvan te onthouden, maar hij bleef doorgaan, waarop hem werd aangezegd te vertrekken "op pene van door des stads dienaers uitgeleyt te worden (23 en 26 maart 1653). Hij bleef niettemin ten zijnen huize prediken, waarop weer een reeks verboden en dreigementen van het stedelijk bestuur volgden door hem telkens weer beantwoord met overtredingen, totdat hij zich uiteindelijk in 1655 genoodzaakt zag om uit de stad te vertrekken. Maar het volgend jaar trad echter weer een andere predikant op en wel de uit Emmerik afkomstige Vincentius Meyer. Bij de door hem gehouden diensten fungeerde een soldaat in uniform als voorzanger. Hij werd hierop door de magistraat ontboden en berispt, met het dreigement van verbanning (3 december). Daarna volgden al weer ettelijke verboden van het stadsbestuur, die door de Lutherse gemeente steeds werden overtreden. Op 27 oct. 1658 klaagden de Hervormde predikanten wederom, dat de Luytterse gemeinte haer opt nieuw verstoutte groote vergaderingen te houden". Van verboden om te prediken komt het echter voorlopig niet meer.Op 2 jan. 1660 waagde de gemeente het een eigen predikant te beroepen in de persoon van Jacob Bergfeldt, zoon van de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt, van het jaar 1623. Hem was voorbehouden de gemeente opnieuw te verzamelen, wat hij ook vol ijver deed. Doch, daar men verzuimd had bij de magistraat het vereiste verlof aan te vragen, werd op zondag 11 maart 1666 de godsdienstoefening op last van de Raad verstoord en de predikant voor de heren gevoerd. Daar werd hem aangezegd, binnen zes weken met vrouw en kinderen de stad te verlaten. Hierop richtte de gemeente zich met afzonderlijke requesten aan de gezanten, die te Kleef waren vergaderd voor het sluiten van de vrede na de Kleefse successieoorlog, op dat dezen hun invloed bij het stedelijk bestuur zouden aanwenden (zie hiervoor inv. nr. 15). Deze gezanten, onder wie zich de Grote Keurvorst Friedrich Wilhelm bevond, zonden hun brieven aan de magistraat van Nijmegen, waarin vrijheid tot openbare godsdienstoefening voor de Lutherse gemeente binnen deze stad werd bepleit (zie hiervoor inv.nr. 16). Hoewel deze hierop nog niet werd verleend, was de uitwerking van de voornoemde brieven toch zodanig, dat maatregelen van het stadsbestuur tegen de gemeente voortaan achterwege bleven. Geheel bevredigend was deze toestand natuurlijk niet. Daarom riep men de hulp in van de kerkeraad van de Lutherse gemeente te Amsterdam, die een commissie, bestaande uit een predikant en twee ouderlingen, naar Nijmegen zond. Deze arriveerde in augustus 1670 op het stadhuis en slaagde erin de weerstand van de magistraat tegen de Nijmeegsche Luthersen te niet te doen en de vereiste toestemming tot vrije godsdienstoefening voor hen te verkrijgen, welke hen op 14 sept. 1670 werd verleend (zie hiervoor inv.nr.17). Tevens was er door de commissie onderhandeld over de aankoop van een kerkgebouw voor de gemeente. Het stedelijk bestuur verklaarde zich bereid om de kerk van het in verval geraakte St. Nicolaas Gasthuis in de Grotestraat voor 1000 ducaten te verkopen (zie inv. nr.  ? ). Het achterste gedeelte van het gebouw kon dan als kerk worden ingericht, maar het voorste gedeelte moest er als woonhuis uitzien. Een andere voorwaarde was, dat met deze verbouwing terstond een aanvang moest worden genomen. Het aldus door de gemeente betrokken kerkgebouw, dat in 1756 vanwege de grote toename van het aantal leden werd vergroot, bleef tot 1924 in gebruik. Na dat het in 1911 nog een restauratie had ondergaan (zie hiervoor inv.nr.252), moest men toch gaan uitzien naar een nieuw kerkgebouw. De kerkeraad benoemde hiertoe een speciale commissie (zie hiervoor inv.nr. 255). Na rijp beraad werd besloten tot de aankoop van het reeds geruime tijd leegstaande evangelisatie-gebouw van de vereniging "Daalscheweg" op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Jacob Canisstraat. Aangezien dit gebouw voor de gemeente te klein was moest het worden uitgebreid. De aankoop en de verbouwing vonden in de jaren 1923-1924 plaats (zie in. nr. 258), terwijl het oude kerkgebouw in de Grotestraat werd verkocht (zie hiervoor inv.nr. 254). In september 1924 had de inwijding van het nieuwe kerkgebouw plaats. Het is thans nog bij de gemeente in gebruik.|

Geschiedenis

Het Kleefse kerkenboek van 1623 vermeldt, dat in dat jaar de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt te Nijmegen een kerkdienst hield en daar het avondmaal uitdeelde. Dit geschiedde ten huize van Hans Ernst, hertog van Weimar. Behalve de hertog en diens gezin waren daarbij nog 28 ingezetenen van Nijmegen, die de Augsburgse confessie waren toegedaan, tegenwoordig. Dit is het eerste bericht van het bestaan van een Lutherse gemeente binnen de stad. Later hadden dergelijke godsdienstoefeningen plaats door Ds. Hilker ten huize van de rentmeester Kemmerling (waarvan deze rentmeester was, is niet bekend). Deze diensten waren nog sporadisch, doch toen de gemeente er toe overging een eigen predikant te beroepen, kwam ze in botsing met de Nederduitse Gereformeerde predikanten, die geen ander geloof naast het hunne duldden en daarom bij de magistraat hun beklag gingen indienen. Deze beloofde terstond maatregelen te zullen nemen. Dientengevolge werd 10 Nov. 1627 de "prediger" Jan Adam Hunerfanger," die hier godsdienstoefeningen voor de Lutherse gezindheid", aangezegd zich daarvan te onthouden," also men tselve als een nieuwicheyt, ende voor desen nooit alhier geplecht, niet en conde toestaen" Wilde hij vertrekken, dan zou men hem uit hoofde zijner "sobere gelegenheyt", van een reispenning voorzien (10 Nov 1637; 10, 17 jan. 1638). Hunerfanger stoorde zich echter niet aan dit bevel en bleef prediken, waarop hem dit 18 julij 1638 opnieuw werd verboden. Daarop schijnt hij vertrokken te zijn.

In 1651 daagde echter weer een Luthers predikant in Nijmegen op. Ditmaal was het Johann Bühnen, die "genoechsaem in het openbaer" optrad. Ook hem werd "om verscheyde consideratien" herhaaldelijk (15 oct. 1651; 23 nov. 1651; 2 en 16 febr. 1652) geboden, zich daarvan te onthouden, maar hij bleef doorgaan, waarop hem werd aangezegd te vertrekken "op pene van door des stads dienaers uitgeleyt te worden (23 en 26 maart 1653). Hij bleef niettemin ten zijnen huize prediken, waarop weer een reeks verboden en dreigementen van het stedelijk bestuur volgden door hem telkens weer beantwoord met overtredingen, totdat hij zich uiteindelijk in 1655 genoodzaakt zag om uit de stad te vertrekken. Maar het volgend jaar trad echter weer een andere predikant op en wel de uit Emmerik afkomstige Vincentius Meyer. Bij de door hem gehouden diensten fungeerde een soldaat in uniform als voorzanger. Hij werd hierop door de magistraat ontboden en berispt, met het dreigement van verbanning (3 december). Daarna volgden al weer ettelijke verboden van het stadsbestuur, die door de Lutherse gemeente steeds werden overtreden. Op 27 oct. 1658 klaagden de Hervormde predikanten wederom, dat de Luytterse gemeinte haer opt nieuw verstoutte groote vergaderingen te houden". Van verboden om te prediken komt het echter voorlopig niet meer.Op 2 jan. 1660 waagde de gemeente het een eigen predikant te beroepen in de persoon van Jacob Bergfeldt, zoon van de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt, van het jaar 1623. Hem was voorbehouden de gemeente opnieuw te verzamelen, wat hij ook vol ijver deed. Doch, daar men verzuimd had bij de magistraat het vereiste verlof aan te vragen, werd op zondag 11 maart 1666 de godsdienstoefening op last van de Raad verstoord en de predikant voor de heren gevoerd. Daar werd hem aangezegd, binnen zes weken met vrouw en kinderen de stad te verlaten. Hierop richtte de gemeente zich met afzonderlijke requesten aan de gezanten, die te Kleef waren vergaderd voor het sluiten van de vrede na de Kleefse successieoorlog, op dat dezen hun invloed bij het stedelijk bestuur zouden aanwenden (zie hiervoor inv. nr. 15). Deze gezanten, onder wie zich de Grote Keurvorst Friedrich Wilhelm bevond, zonden hun brieven aan de magistraat van Nijmegen, waarin vrijheid tot openbare godsdienstoefening voor de Lutherse gemeente binnen deze stad werd bepleit (zie hiervoor inv.nr. 16). Hoewel deze hierop nog niet werd verleend, was de uitwerking van de voornoemde brieven toch zodanig, dat maatregelen van het stadsbestuur tegen de gemeente voortaan achterwege bleven. Geheel bevredigend was deze toestand natuurlijk niet. Daarom riep men de hulp in van de kerkeraad van de Lutherse gemeente te Amsterdam, die een commissie, bestaande uit een predikant en twee ouderlingen, naar Nijmegen zond. Deze arriveerde in augustus 1670 op het stadhuis en slaagde erin de weerstand van de magistraat tegen de Nijmeegsche Luthersen te niet te doen en de vereiste toestemming tot vrije godsdienstoefening voor hen te verkrijgen, welke hen op 14 sept. 1670 werd verleend (zie hiervoor inv.nr.17). Tevens was er door de commissie onderhandeld over de aankoop van een kerkgebouw voor de gemeente. Het stedelijk bestuur verklaarde zich bereid om de kerk van het in verval geraakte St. Nicolaas Gasthuis in de Grotestraat voor 1000 ducaten te verkopen (zie inv. nr.  ? ). Het achterste gedeelte van het gebouw kon dan als kerk worden ingericht, maar het voorste gedeelte moest er als woonhuis uitzien. Een andere voorwaarde was, dat met deze verbouwing terstond een aanvang moest worden genomen. Het aldus door de gemeente betrokken kerkgebouw, dat in 1756 vanwege de grote toename van het aantal leden werd vergroot, bleef tot 1924 in gebruik. Na dat het in 1911 nog een restauratie had ondergaan (zie hiervoor inv.nr.252), moest men toch gaan uitzien naar een nieuw kerkgebouw. De kerkeraad benoemde hiertoe een speciale commissie (zie hiervoor inv.nr. 255). Na rijp beraad werd besloten tot de aankoop van het reeds geruime tijd leegstaande evangelisatie-gebouw van de vereniging "Daalscheweg" op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Jacob Canisstraat. Aangezien dit gebouw voor de gemeente te klein was moest het worden uitgebreid. De aankoop en de verbouwing vonden in de jaren 1923-1924 plaats (zie in. nr. 258), terwijl het oude kerkgebouw in de Grotestraat werd verkocht (zie hiervoor inv.nr. 254). In september 1924 had de inwijding van het nieuwe kerkgebouw plaats. Het is thans nog bij de gemeente in gebruik. |Van deze organisatie is nog geen beschrijving beschikbaar.}}

{{#if: |

Taken en activiteiten

|}}

{{#if: De kerkeraad bestond in het begin uit de predikant, twee ouderlingen en twee diakenen. Om de twee jaar trad er een ouderling en een diaken af. De eerste bleef daarna nog een jaar als kerkrentmeester en de tweede als boekhouder, zodat de kerkeraad in totaal steeds zeven leden telde, welke gekozen werden door de grote kerkeraad, die bestond uit de kerkeraad, aangevuld met emeriti-predikanten en oud kerkeraadsleden, die met ere waren ontslagen. De kerkrentmeester was belast met het beheer van de financien en de eigendommen van de gemeente. De boekhouder hield aantekening van de wekelijkse collecten en de bedelingen van de armen. Wat er per saldo overbleef, droeg hij per driemaandelijkse afrekening aan de kerkrentmeester af. Als gevolg van het door de synode in 1823 ingevoerde reglement voor plaatselijk kerkbestuur, dat tot stand kwam door de reorganisatie van het Ev. Luth. kerkgenootschap na de Franse tijd, waarbij de gemeenten aan zelfstandigheid inboetten, kwam er geleidelijk aan verandering in de samenstelling en bestuursinrichting van de kerkeraad. Doch het duurde nog tot aan het jaar 1908, voordat deze haar uiteindelijke vorm, die ze thans nog heeft, had gekregen. Voortaan vormden de ouderlingen en diakenen elk een afzonderlijk college. De eersten waren belast met het kerkbestuur in engere zin en de laatsten met de armenzorg van de gemeente. Een van de diakenen vervulde de functie van administrerend diaken. Verder was er nog het college van kerkrentmeesters, belast met het beheer van de eigendommen en de financien van de gemeente. Een lid van dit college fungeerde als administrerend kerkrentmeester. Deze drie colleges vormden tesamen met de predikant als voorzitter de kerkeraad, die het geheele bestuur van de gemeente (bestuur in ruimere zin) voerde, waarvan ieder college, zijnde betrekkelijk zelfstandig en bevoegd om afzonderlijk te vergaderen, een tak voor haar rekening nam.|

Organisatie

De kerkeraad bestond in het begin uit de predikant, twee ouderlingen en twee diakenen. Om de twee jaar trad er een ouderling en een diaken af. De eerste bleef daarna nog een jaar als kerkrentmeester en de tweede als boekhouder, zodat de kerkeraad in totaal steeds zeven leden telde, welke gekozen werden door de grote kerkeraad, die bestond uit de kerkeraad, aangevuld met emeriti-predikanten en oud kerkeraadsleden, die met ere waren ontslagen. De kerkrentmeester was belast met het beheer van de financien en de eigendommen van de gemeente. De boekhouder hield aantekening van de wekelijkse collecten en de bedelingen van de armen. Wat er per saldo overbleef, droeg hij per driemaandelijkse afrekening aan de kerkrentmeester af. Als gevolg van het door de synode in 1823 ingevoerde reglement voor plaatselijk kerkbestuur, dat tot stand kwam door de reorganisatie van het Ev. Luth. kerkgenootschap na de Franse tijd, waarbij de gemeenten aan zelfstandigheid inboetten, kwam er geleidelijk aan verandering in de samenstelling en bestuursinrichting van de kerkeraad. Doch het duurde nog tot aan het jaar 1908, voordat deze haar uiteindelijke vorm, die ze thans nog heeft, had gekregen. Voortaan vormden de ouderlingen en diakenen elk een afzonderlijk college. De eersten waren belast met het kerkbestuur in engere zin en de laatsten met de armenzorg van de gemeente. Een van de diakenen vervulde de functie van administrerend diaken. Verder was er nog het college van kerkrentmeesters, belast met het beheer van de eigendommen en de financien van de gemeente. Een lid van dit college fungeerde als administrerend kerkrentmeester. Deze drie colleges vormden tesamen met de predikant als voorzitter de kerkeraad, die het geheele bestuur van de gemeente (bestuur in ruimere zin) voerde, waarvan ieder college, zijnde betrekkelijk zelfstandig en bevoegd om afzonderlijk te vergaderen, een tak voor haar rekening nam. |}}

{{#if: {{#if:-1924|locatie periode::-1924:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Grotestraat {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:1924-|locatie periode::1924-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Prins Hendrikstraat {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|

Locatie

{{#if:-1924|locatie periode::-1924:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Grotestraat {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:1924-|locatie periode::1924-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Prins Hendrikstraat {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|}} {{#if: === Doop-, trouw- en begraafboeken === In de Digitale Studiezaal zijn de namen en gegevens uit de volgende Doop-, trouw- en begraafboeken te doorzoeken:

  • doopregisters (1674 tot 1907)
  • trouwregisters (1673 tot 1907
  • begraafregisters (1675 tot 1810)
  • lidmatenregisters (1675-1893)|

Doop-, trouw- en begraafboeken

In de Digitale Studiezaal zijn de namen en gegevens uit de volgende Doop-, trouw- en begraafboeken te doorzoeken:

  • doopregisters (1674 tot 1907)
  • trouwregisters (1673 tot 1907
  • begraafregisters (1675 tot 1810)
  • lidmatenregisters (1675-1893)

|}} {{#if: Het Kleefse kerkenboek van 1623 vermeldt, dat in dat jaar de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt te Nijmegen een kerkdienst hield en daar het avondmaal uitdeelde. Dit geschiedde ten huize van Hans Ernst, hertog van Weimar. Behalve de hertog en diens gezin waren daarbij nog 28 ingezetenen van Nijmegen, die de Augsburgse confessie waren toegedaan, tegenwoordig. Dit is het eerste bericht van het bestaan van een Lutherse gemeente binnen de stad. Later hadden dergelijke godsdienstoefeningen plaats door Ds. Hilker ten huize van de rentmeester Kemmerling (waarvan deze rentmeester was, is niet bekend). Deze diensten waren nog sporadisch, doch toen de gemeente er toe overging een eigen predikant te beroepen, kwam ze in botsing met de Nederduitse Gereformeerde predikanten, die geen ander geloof naast het hunne duldden en daarom bij de magistraat hun beklag gingen indienen. Deze beloofde terstond maatregelen te zullen nemen. Dientengevolge werd 10 Nov. 1627 de "prediger" Jan Adam Hunerfanger," die hier godsdienstoefeningen voor de Lutherse gezindheid", aangezegd zich daarvan te onthouden," also men tselve als een nieuwicheyt, ende voor desen nooit alhier geplecht, niet en conde toestaen" Wilde hij vertrekken, dan zou men hem uit hoofde zijner "sobere gelegenheyt", van een reispenning voorzien (10 Nov 1637; 10, 17 jan. 1638). Hunerfanger stoorde zich echter niet aan dit bevel en bleef prediken, waarop hem dit 18 julij 1638 opnieuw werd verboden. Daarop schijnt hij vertrokken te zijn.

In 1651 daagde echter weer een Luthers predikant in Nijmegen op. Ditmaal was het Johann Bühnen, die "genoechsaem in het openbaer" optrad. Ook hem werd "om verscheyde consideratien" herhaaldelijk (15 oct. 1651; 23 nov. 1651; 2 en 16 febr. 1652) geboden, zich daarvan te onthouden, maar hij bleef doorgaan, waarop hem werd aangezegd te vertrekken "op pene van door des stads dienaers uitgeleyt te worden (23 en 26 maart 1653). Hij bleef niettemin ten zijnen huize prediken, waarop weer een reeks verboden en dreigementen van het stedelijk bestuur volgden door hem telkens weer beantwoord met overtredingen, totdat hij zich uiteindelijk in 1655 genoodzaakt zag om uit de stad te vertrekken. Maar het volgend jaar trad echter weer een andere predikant op en wel de uit Emmerik afkomstige Vincentius Meyer. Bij de door hem gehouden diensten fungeerde een soldaat in uniform als voorzanger. Hij werd hierop door de magistraat ontboden en berispt, met het dreigement van verbanning (3 december). Daarna volgden al weer ettelijke verboden van het stadsbestuur, die door de Lutherse gemeente steeds werden overtreden. Op 27 oct. 1658 klaagden de Hervormde predikanten wederom, dat de Luytterse gemeinte haer opt nieuw verstoutte groote vergaderingen te houden". Van verboden om te prediken komt het echter voorlopig niet meer.Op 2 jan. 1660 waagde de gemeente het een eigen predikant te beroepen in de persoon van Jacob Bergfeldt, zoon van de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt, van het jaar 1623. Hem was voorbehouden de gemeente opnieuw te verzamelen, wat hij ook vol ijver deed. Doch, daar men verzuimd had bij de magistraat het vereiste verlof aan te vragen, werd op zondag 11 maart 1666 de godsdienstoefening op last van de Raad verstoord en de predikant voor de heren gevoerd. Daar werd hem aangezegd, binnen zes weken met vrouw en kinderen de stad te verlaten. Hierop richtte de gemeente zich met afzonderlijke requesten aan de gezanten, die te Kleef waren vergaderd voor het sluiten van de vrede na de Kleefse successieoorlog, op dat dezen hun invloed bij het stedelijk bestuur zouden aanwenden (zie hiervoor inv. nr. 15). Deze gezanten, onder wie zich de Grote Keurvorst Friedrich Wilhelm bevond, zonden hun brieven aan de magistraat van Nijmegen, waarin vrijheid tot openbare godsdienstoefening voor de Lutherse gemeente binnen deze stad werd bepleit (zie hiervoor inv.nr. 16). Hoewel deze hierop nog niet werd verleend, was de uitwerking van de voornoemde brieven toch zodanig, dat maatregelen van het stadsbestuur tegen de gemeente voortaan achterwege bleven. Geheel bevredigend was deze toestand natuurlijk niet. Daarom riep men de hulp in van de kerkeraad van de Lutherse gemeente te Amsterdam, die een commissie, bestaande uit een predikant en twee ouderlingen, naar Nijmegen zond. Deze arriveerde in augustus 1670 op het stadhuis en slaagde erin de weerstand van de magistraat tegen de Nijmeegsche Luthersen te niet te doen en de vereiste toestemming tot vrije godsdienstoefening voor hen te verkrijgen, welke hen op 14 sept. 1670 werd verleend (zie hiervoor inv.nr.17). Tevens was er door de commissie onderhandeld over de aankoop van een kerkgebouw voor de gemeente. Het stedelijk bestuur verklaarde zich bereid om de kerk van het in verval geraakte St. Nicolaas Gasthuis in de Grotestraat voor 1000 ducaten te verkopen (zie inv. nr.  ? ). Het achterste gedeelte van het gebouw kon dan als kerk worden ingericht, maar het voorste gedeelte moest er als woonhuis uitzien. Een andere voorwaarde was, dat met deze verbouwing terstond een aanvang moest worden genomen. Het aldus door de gemeente betrokken kerkgebouw, dat in 1756 vanwege de grote toename van het aantal leden werd vergroot, bleef tot 1924 in gebruik. Na dat het in 1911 nog een restauratie had ondergaan (zie hiervoor inv.nr.252), moest men toch gaan uitzien naar een nieuw kerkgebouw. De kerkeraad benoemde hiertoe een speciale commissie (zie hiervoor inv.nr. 255). Na rijp beraad werd besloten tot de aankoop van het reeds geruime tijd leegstaande evangelisatie-gebouw van de vereniging "Daalscheweg" op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Jacob Canisstraat. Aangezien dit gebouw voor de gemeente te klein was moest het worden uitgebreid. De aankoop en de verbouwing vonden in de jaren 1923-1924 plaats (zie in. nr. 258), terwijl het oude kerkgebouw in de Grotestraat werd verkocht (zie hiervoor inv.nr. 254). In september 1924 had de inwijding van het nieuwe kerkgebouw plaats. Het is thans nog bij de gemeente in gebruik.| {{#if: * Kuys en Bots (red.), 'Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, deel 2' (Nijmegen 2005) p. 419-421|

Bronnen

  • Kuys en Bots (red.), 'Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, deel 2' (Nijmegen 2005) p. 419-421

|}} |}}

{{#if: Het Kleefse kerkenboek van 1623 vermeldt, dat in dat jaar de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt te Nijmegen een kerkdienst hield en daar het avondmaal uitdeelde. Dit geschiedde ten huize van Hans Ernst, hertog van Weimar. Behalve de hertog en diens gezin waren daarbij nog 28 ingezetenen van Nijmegen, die de Augsburgse confessie waren toegedaan, tegenwoordig. Dit is het eerste bericht van het bestaan van een Lutherse gemeente binnen de stad. Later hadden dergelijke godsdienstoefeningen plaats door Ds. Hilker ten huize van de rentmeester Kemmerling (waarvan deze rentmeester was, is niet bekend). Deze diensten waren nog sporadisch, doch toen de gemeente er toe overging een eigen predikant te beroepen, kwam ze in botsing met de Nederduitse Gereformeerde predikanten, die geen ander geloof naast het hunne duldden en daarom bij de magistraat hun beklag gingen indienen. Deze beloofde terstond maatregelen te zullen nemen. Dientengevolge werd 10 Nov. 1627 de "prediger" Jan Adam Hunerfanger," die hier godsdienstoefeningen voor de Lutherse gezindheid", aangezegd zich daarvan te onthouden," also men tselve als een nieuwicheyt, ende voor desen nooit alhier geplecht, niet en conde toestaen" Wilde hij vertrekken, dan zou men hem uit hoofde zijner "sobere gelegenheyt", van een reispenning voorzien (10 Nov 1637; 10, 17 jan. 1638). Hunerfanger stoorde zich echter niet aan dit bevel en bleef prediken, waarop hem dit 18 julij 1638 opnieuw werd verboden. Daarop schijnt hij vertrokken te zijn.

In 1651 daagde echter weer een Luthers predikant in Nijmegen op. Ditmaal was het Johann Bühnen, die "genoechsaem in het openbaer" optrad. Ook hem werd "om verscheyde consideratien" herhaaldelijk (15 oct. 1651; 23 nov. 1651; 2 en 16 febr. 1652) geboden, zich daarvan te onthouden, maar hij bleef doorgaan, waarop hem werd aangezegd te vertrekken "op pene van door des stads dienaers uitgeleyt te worden (23 en 26 maart 1653). Hij bleef niettemin ten zijnen huize prediken, waarop weer een reeks verboden en dreigementen van het stedelijk bestuur volgden door hem telkens weer beantwoord met overtredingen, totdat hij zich uiteindelijk in 1655 genoodzaakt zag om uit de stad te vertrekken. Maar het volgend jaar trad echter weer een andere predikant op en wel de uit Emmerik afkomstige Vincentius Meyer. Bij de door hem gehouden diensten fungeerde een soldaat in uniform als voorzanger. Hij werd hierop door de magistraat ontboden en berispt, met het dreigement van verbanning (3 december). Daarna volgden al weer ettelijke verboden van het stadsbestuur, die door de Lutherse gemeente steeds werden overtreden. Op 27 oct. 1658 klaagden de Hervormde predikanten wederom, dat de Luytterse gemeinte haer opt nieuw verstoutte groote vergaderingen te houden". Van verboden om te prediken komt het echter voorlopig niet meer.Op 2 jan. 1660 waagde de gemeente het een eigen predikant te beroepen in de persoon van Jacob Bergfeldt, zoon van de Kleefse predikant Hermanus Bergfeldt, van het jaar 1623. Hem was voorbehouden de gemeente opnieuw te verzamelen, wat hij ook vol ijver deed. Doch, daar men verzuimd had bij de magistraat het vereiste verlof aan te vragen, werd op zondag 11 maart 1666 de godsdienstoefening op last van de Raad verstoord en de predikant voor de heren gevoerd. Daar werd hem aangezegd, binnen zes weken met vrouw en kinderen de stad te verlaten. Hierop richtte de gemeente zich met afzonderlijke requesten aan de gezanten, die te Kleef waren vergaderd voor het sluiten van de vrede na de Kleefse successieoorlog, op dat dezen hun invloed bij het stedelijk bestuur zouden aanwenden (zie hiervoor inv. nr. 15). Deze gezanten, onder wie zich de Grote Keurvorst Friedrich Wilhelm bevond, zonden hun brieven aan de magistraat van Nijmegen, waarin vrijheid tot openbare godsdienstoefening voor de Lutherse gemeente binnen deze stad werd bepleit (zie hiervoor inv.nr. 16). Hoewel deze hierop nog niet werd verleend, was de uitwerking van de voornoemde brieven toch zodanig, dat maatregelen van het stadsbestuur tegen de gemeente voortaan achterwege bleven. Geheel bevredigend was deze toestand natuurlijk niet. Daarom riep men de hulp in van de kerkeraad van de Lutherse gemeente te Amsterdam, die een commissie, bestaande uit een predikant en twee ouderlingen, naar Nijmegen zond. Deze arriveerde in augustus 1670 op het stadhuis en slaagde erin de weerstand van de magistraat tegen de Nijmeegsche Luthersen te niet te doen en de vereiste toestemming tot vrije godsdienstoefening voor hen te verkrijgen, welke hen op 14 sept. 1670 werd verleend (zie hiervoor inv.nr.17). Tevens was er door de commissie onderhandeld over de aankoop van een kerkgebouw voor de gemeente. Het stedelijk bestuur verklaarde zich bereid om de kerk van het in verval geraakte St. Nicolaas Gasthuis in de Grotestraat voor 1000 ducaten te verkopen (zie inv. nr.  ? ). Het achterste gedeelte van het gebouw kon dan als kerk worden ingericht, maar het voorste gedeelte moest er als woonhuis uitzien. Een andere voorwaarde was, dat met deze verbouwing terstond een aanvang moest worden genomen. Het aldus door de gemeente betrokken kerkgebouw, dat in 1756 vanwege de grote toename van het aantal leden werd vergroot, bleef tot 1924 in gebruik. Na dat het in 1911 nog een restauratie had ondergaan (zie hiervoor inv.nr.252), moest men toch gaan uitzien naar een nieuw kerkgebouw. De kerkeraad benoemde hiertoe een speciale commissie (zie hiervoor inv.nr. 255). Na rijp beraad werd besloten tot de aankoop van het reeds geruime tijd leegstaande evangelisatie-gebouw van de vereniging "Daalscheweg" op de hoek van de Prins Hendrikstraat en de Jacob Canisstraat. Aangezien dit gebouw voor de gemeente te klein was moest het worden uitgebreid. De aankoop en de verbouwing vonden in de jaren 1923-1924 plaats (zie in. nr. 258), terwijl het oude kerkgebouw in de Grotestraat werd verkocht (zie hiervoor inv.nr. 254). In september 1924 had de inwijding van het nieuwe kerkgebouw plaats. Het is thans nog bij de gemeente in gebruik.|

Verantwoording

{{#if: |Inleiding van de toegang op het archief door .|}} {{#if:|()|}}

|}}


{{#if: 18.2 Protestantisme| |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}}

{{#if:764| |}}