Nijmegen
Let op: deze website is momenteel onder constructie. Helaas zullen hierdoor niet alle pagina's naar behoren functioneren. Onze excuses voor het ongemak!
Als oudste stad van Nederland kent Nijmegen een lange geschiedenis, van de Romeinse tijd rond het jaar 0 tot de Waalsprong rond 2000. Een geschiedenis met hoogte- en dieptepunten, zoals de bouw van de Valkhofburcht en de St. Stevenskerk in de Middeleeuwen, de inname van de stad door prins Maurits in 1591, het Vredescongres in 1678-1679, de afbraak van de vesting in 1874 en het bombardement in februari 1944.
De algemene geschiedenis van Nijmegen is in dit artikel samengevat in tien hoofdstukken met korte, globale aanduidingen van de perioden. Via de Canon van Nijmegen zijn 50 hoogtepunten uit de Nijmeegse geschiedenis te vinden.
1. Prehistorie (-0)
Binnen de grenzen van Nijmegen bevinden zich heuvels en een belangrijke rivier, de Waal. Daarom is het al duizenden jaren een aantrekkelijk gebied om te wonen.
De hoge delen bestaan vooral uit hoogtes die zijn gevormd door zand en grind dat van de stuwwal is afgespoeld. Een deel van deze stuwwal, die ongeveer 150.000 jaar geleden in de Saale-ijstijd ontstond, ligt nog ten oosten van Nijmegen. De lage kleigronden liggen in het westen van Nijmegen en ten noorden van de Waal.
Enkele duizenden jaren voordat de Romeinen hun oog op het Nijmeegse grondgebied lieten vallen, vonden boerengemeenschappen hier al een bestaan. Hun - soms monumentale - grafheuvels legden ze vooral aan op de noordrand van de stuwwal en de zandige heuvels, vanaf het huidige Kops Plateau tot op het Valkhof. Aan de overzijde van de Waal, in het Betuwse deel van Nijmegen, zijn talrijke sporen van bewoning en begraving te vinden.
2. Romeinse stad (0-500)
Rond het begin van onze jaartelling werd Nijmegen dankzij zijn gunstige ligging een uitvalsbasis voor de Romeinse legers die nog verder naar het noorden wilden oprukken.
De Bataven die hier al woonden, werden bondgenoten van de Romeinen. Als medestanders kregen zij bepaalde voorrechten, zoals vrijstelling van belasting. Kort voor onze jaartelling legden de Romeinen op de Hunnerberg (Nijmegen-Oost) een houten legerkamp aan, dat zo groot was dat er twee legioenen (12.000 man) konden verblijven. Op het oostelijker en nog hoger gelegen Kops Plateau bouwden zij een commandopost. Op en rond het huidige Valkhof verrees een burgerlijke nederzetting: Oppidum Batavorum (stad van de Bataven). Hier woonden Romeinse ambtenaren, handelaren en een klein aantal Bataven. Op het Kelfkensbos werden in 1980 twee fragmenten van een Romeinse godenpijler gevonden. Deze dateren uit het jaar 17 en zijn het bewijs dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is. Een godenpijler betekende in de Romeinse tijd dat die plek werd gezien als bestuurlijk centrum, en dus als belangrijke plaats.
De Bataafse Opstand
In 69 kwamen de Bataven onder aanvoering van Julius Civilis in opstand, nadat ze jarenlang veel meer manschappen dan gebruikelijk aan het Romeinse leger hadden moeten leveren. Ook perkten de Romeinen steeds meer de zelfstandigheid van de Bataafse elite in. In eerste instantie verliep de opstand succesvol voor de Bataven, maar al spoedig keerde het tij ten gunste van de Romeinen. Civilis werd bij Xanten verslagen. Hij vluchtte en trok zich terug in het Oppidum Batavorum. Nadat hij de stad geplunderd en in brand gestoken had, vertrok hij vervolgens naar het gebied dat nu de Betuwe heet. In 70 dreven de Romeinen de opstandelingen zodanig in het nauw dat deze vredesonderhandelingen moesten accepteren.
Stadsrechten
Na de Bataafse Opstand bouwden de Romeinen in 71 n. Chr. een nieuw kamp op de Hunnerberg, de castra (legerplaats) van het Tiende Legioen. Dit was de enige plaats in Nederland waar een compleet legioen lag. Rondom de castra ontstond een kampdorp waar handelaren, ambachtslieden en de vrouwen van de soldaten woonden. Tegelijk legden ze ter hoogte van het huidige Waterkwartier een compleet nieuwe stad aan: Ulpia Noviomagus Batavorum (Nieuwe Ulpische Markt in het land van de Bataven), de grootste stad van de Lage Landen. Ulpia verwijst naar de familienaam van Marcus Ulpius Trajanus, de keizer die Nijmegen rond het jaar 100 het stadsrecht en het marktrecht gaf. Van de Romeinse naam Noviomagus (Nieuwe Markt) is de huidige naam Nijmegen afgeleid. De naam Noviomagus (Noviomagi) vinden we terug op de zogeheten Peutingerkaart, een middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart.
Het einde van de Romeinse tijd
Rond 270 verlieten de Romeinen Ulpia Noviomagus Batavorum. Er bleef alleen nog een kleine handelsnederzetting aan de Waalkade ter hoogte van het huidige casino. Het kostte de Romeinen steeds meer moeite de grenzen van hun rijk te verdedigen. In de vierde eeuw wist de Romeinse keizer Constantijn de Grote tijdelijk een einde te maken aan de chaos aan de grenzen van zijn rijk. In het kader daarvan werd het gebied van het huidige Valkhof opnieuw ingericht. Er werd een castellum (fort) gebouwd met diepe en brede grachten. Naast burgers verbleven hier eerst vooral Romeinse troepen. Later kwamen er ook steeds meer Frankische manschappen, die de rijksgrenzen hielpen verdedigen. Het castellum stond door patrouilles in verbinding met een wachtpost in Heumensoord. Op de oostelijke Waalkade werd de handelsnederzetting, die daar vanaf het midden van de tweede eeuw lag, met een dikke muur versterkt. Aan het begin van de vijfde eeuw bezweken de Romeinse rijksgrenzen definitief onder de Germaanse invallen en verdwenen de Romeinen geruisloos van het Nijmeegse toneel.
3. Keizer Karelstad
Het Romeinse castellum op het Valkhof ging rond 500 over naar de Franken, een van de Germaanse stammen. Grafvondsten in de omgeving van de Mariënburg toonden aan dat Nijmegen ook na het vertrek van de Romeinen bewoond bleef.
Er zijn munten opgegraven die hier omstreeks 600 geslagen werden. Ook zijn er aardewerken potten gevonden die afkomstig bleken van een pottenbakkerswerkplaats in Ubbergen. Uit deze tijd dateert waarschijnlijk ook de oudste Nijmeegse kerk op de Valkhofheuvel, gewijd aan de eerste martelaar van het christendom - Sint Steven - vanaf dat moment de beschermheilige van Nijmegen.
Numaga
In de achtste eeuw was Nijmegen opnieuw onderdeel van een groot rijk. Numaga, zoals Nijmegen toen heette, werd de meest noordelijk gelegen verblijfplaats van Karel de Grote. Waar ooit het oude castellum stond liet hij een palts (burcht) bouwen. De Karolingische vorsten kenden nog geen vaste residentie, maar vanaf 777 bezocht Karel meerdere keren de palts om hier het paasfeest te vieren, gezanten te ontvangen, besprekingen te voeren of oorkonden uit te vaardigen. Dankzij Karel de Grote tooit Nijmegen zich nog steeds met de naam Karelstad of keizerstad. De burcht werd herhaaldelijk verwoest en herbouwd. In 1155 bouwde Frederik Barbarossa, die in Karel de Grote zijn grote voorbeeld zag, een nieuwe burcht op de plaats van de Karolingische palts met een imposante reuzentoren (donjon) in het midden. Deze toren zou tot het eind van de achttiende eeuw het stadsbeeld beheersen. Hoewel niet uit dezelfde tijd, maakten de rond 1030 gebouwde St. Nicolaaskapel en de Barbarossaruïne eertijds deel uit van de burcht.
4. Gelderse stad (1200-1300)
Vanaf 1200 ontstonden langs de grote rivieren welvarende handelssteden. Ook Nijmegen ontwikkelde zich van een kleine handelsnederzetting aan de Waaloever tot een bloeiende stad.
Dat de nederzetting kon uitgroeien tot zo’n belangrijk economisch en cultureel centrum, dankte zij vooral aan haar gunstige hoge ligging bij een kruising van land- en waterwegen. Bovendien werd zij omringd door vruchtbare rivierklei. Hierdoor kon de plaatselijke landbouw genoeg voedsel leveren om de groeiende bevolking te voeden.
Rijksstad
Het middeleeuwse Nijmegen maakte deel uit van het Heilige Roomse Rijk, dat zich zag als de voortzetting van het Romeinse Rijk in West- en Midden-Europa. In de dertiende eeuw begon het Heilige Roomse Rijk steeds meer uiteen te vallen in hertogdommen en graafschappen. De invloed van de keizer nam daardoor af. Nijmegen, intussen uitgegroeid tot een belangrijk handelscentrum en keizerlijke verblijfplaats, kreeg in 1230 van Rooms-Koning Hendrik VII (de boogde keizer) dezelfde stadsrechten als Aken. De Waalstad werd een vrije rijksstad met een eigen bestuur en eigen rechtspraak, rechtstreeks vallend onder het gezag van de keizer.
Kort daarna, in 1247, kwam de stad echter in Gelderse handen. Graaf Otto II van Gelre en Zutphen kreeg haar als onderpand van de armlastige Rooms-koning Willem II. Aangezien de lening van zestienduizend marken nooit werd afbetaald, bleef Nijmegen Gelders. De geschiedenis van Gelre was in 878 begonnen met de nederzetting Gelre, het huidige Geldern in Duitsland, ongeveer tachtig kilometer van Nijmegen. In de elfde eeuw ontstond rond deze plaats het graafschap Gelre. Dit bestond sinds 1247 uit vier delen, te weten de vier kwartieren Nijmegen, Roermond, Zutphen en Arnhem. Het oude Gelre was dan ook aanzienlijk groter dan de huidige provincie Gelderland.
Eerste stad in Gelre
Graaf Otto II wist Nijmegen verder tot ontwikkeling te brengen. Tijdens zijn bewind vond de eerste omwalling van de stad plaats en werd de burcht op het Valkhof versterkt. Omdat de oude parochiekerk de uitbreiding van de burcht in de weg stond, werd zij afgebroken. Op de toen nog vrijwel onbebouwde Hundisberg verrees er een nieuwe kerk. Hier staat de Sint Stevenskerk nog steeds. De inwijding van de kerk in 1273, door de Duitse filosoof en theoloog Albertus de Grote, was een mijlpaal in de geschiedenis van de stad.
Eind dertiende eeuw had Nijmegen een sterke burcht, stadswallen, een grote parochiekerk, verschillende kloosters, een haven met pakhuizen en een aantal zogenaamde stadskastelen, bewoond door rijke handelaren en andere notabelen. Nijmeegse kooplieden onderhielden nauwe contacten met Parijs en de Vlaamse steden, destijds de economische centra van de wereld.
5. Bloeiende stad (1300-1500)
In de veertiende eeuw bereikte de stad een voorlopig hoogtepunt. Het stadhuis, het vleeshuis en de waag verlieten toen de Waaloever en verhuisden naar de bovenstad. Het stadscentrum kreeg definitief vorm, toen ook de bestuurlijke en economische macht zich concentreerde op de Hundisburg en omgeving.
Nijmegen werd de belangrijkste stad van Gelre. De stad ging zich steeds meer mengen in de interne Gelderse politiek waar zij een leidende rol in wist te veroveren. In de vijftiende eeuw groeide zij zelfs uit tot een van de belangrijkste - en dichtstbevolkte - steden van de Nederlanden. Arnhem en de overige Gelderse steden liet zij ver achter zich. In 1402 trad Nijmegen toe tot het machtige Hanzeverbond, een netwerk van steden dat vooral de handel met de landen rond de Oostzee stimuleerde. Door de toename van de bevolking werd een nieuwe ommuring noodzakelijk. Resten hiervan zijn nog aanwezig in het Hunner- en Kronenburgerpark. Ook de Stratenmakerstoren en de Lieve Vrouwenpoort aan de Waalkade behoren tot deze vijftiende-eeuwse ommuring.
Het aantal kerken en kloosters nam aan het eind van de middeleeuwen fors toe terwijl bestaande kerken en kloosters zich uitbreidden. Op het Mariënburgplein staat nu nog de uit 1431 daterende kapel van de zusters van de congregatie van Windesheim. Zij bewoonden het bij de kapel horende klooster. Op de plaats van het nonnenklooster werd in 1823 het (wapen)arsenaal gebouwd.
Bloeiend cultureel leven
De rijkdom van de stad in de vijftiende eeuw stimuleerde de kunst. Zo kwamen uit de hier wonende kunstenaarsfamilie Maelwael de beroemde gebroeders Van Lymborch ('Van Limburg') voort. Hoewel zij hun kunstwerken in Frankrijk maakten, hielden zij contact met hun vaderstad. De broers Herman, Paul en Johan van Lymborch werden omstreeks 1400 door hun oom, de schilder Johan Maelwael, naar Frankrijk gehaald. Daar traden zij in dienst van de Bourgondische hertog Philips de Stoute. Na diens spoedige overlijden kwamen zij onder de hoede van zijn broer, hertog Jean de Berry, voor wie zij hun beste werk maakten: de getijdenboeken Les Belles Heures en Les Très Riches Heures.
Al was Nijmegen in deze tijd geen belangrijk centrum van geleerdheid, een enkele geleerde haalde de geschiedenisboeken zoals Willem van Berchen. Hij schreef de Gelderse kroniek, het eerste geschiedwerk over het hertogdom. De eerste Nederlandse drukker was de Nijmegenaar Gherard van Leempt, die in 1471 een drukkerij begon in Utrecht. In 1479 keerde hij terug naar de Waalstad waar hij in datzelfde jaar het eerste Nijmeegse boek uitgaf. Uit begin zestiende eeuw dateert de eerste druk van het mirakelspel Mariken van Nieumeghen. De schrijver hiervan is onbekend. Het stuk, met in de middeleeuwen populaire thema’s als verleiding, zonde en vergeving, verwijst ook naar de politieke strijd in Gelre in de tweede helft van de vijftiende eeuw.
6. Vestingstad (1500-1780)
In 1543 maakte het Traktaat van Venlo een einde aan de zelfstandigheid van het hertogdom Gelre. Het door de Habsburgse keizer Karel V, de hertog en de Gelderse steden ondertekende stuk verenigde het hertogdom met de overige Nederlandse gewesten.
Al deze gewesten vielen voortaan onder het Spaans-Habsburgs bestuur. Voor Nijmegen betekende dit dat haar leidende rol in de Gelderse politiek voorgoed was uitgespeeld. De centralistische politiek van de nieuwe heersers tastte de eeuwenoude zelfstandigheid van de stad aan. Zij probeerde zich wel aan het centrale gezag in Brussel, de hoofdstad van de Nederlanden in de Habsburgse tijd, te onttrekken door zich keer op keer op haar oude status van rijksstad te beroepen.
Reductie in 1591
Met het uitbreken van de Nederlandse Opstand tegen het Spaans gezag in 1568 braken ook voor Nijmegen roerige tijden aan. De stad was in de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog beurtelings in handen van Spaansgezinden en opstandelingen. In 1591 werd zij door prins Maurits voorgoed in het kamp van de opstandelingen ‘teruggebracht’. Deze zogenoemde Reductie van Nijmegen betekende een fundamentele wijziging in de politieke en godsdienstige verhoudingen in de stad. De calvinisten zouden de komende eeuwen de toon aangeven. Alle andere geloofsgemeenschappen kregen beperkingen opgelegd. Zij mochten hun godsdienst niet openlijk uitoefenen en de meeste beroepen en openbare functies bleven lange tijd voor hen gesloten.
De economische positie van de stad veranderde ingrijpend. Nijmegen werd een garnizoensstad aan de oostgrens van de in 1588 uitgeroepen Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Haar traditioneel sterke positie in vooral de doorvoerhandel naar de oosterburen verdween. De contacten met de oosterburen kwamen als gevolg van langdurige oorlogshandelingen stil te liggen en werden niet meer hersteld. De stad restte slechts een lokale en regionale handelsfunctie.
Stad in de Republiek
Hoewel er voor Nijmegen ten tijde van de Republiek betere en slechtere tijden waren, zou de stad haar oude positie nooit meer terugkrijgen. 1635 was een uitgesproken zwart jaar. Er brak toen een pestepidemie uit die volgens de overlevering aan zesduizend Nijmegenaren het leven kostte, de helft van de totale stadsbevolking. De begaafde arts IJsbrand van Diemerbroeck verwerkte zijn Nijmeegse ervaringen als ‘pestdokter’ in een belangrijke publicatie. Deze droeg zeker bij aan het terugdringen van de ziekte in Europa.
Halverwege de zeventiende eeuw kwam er een korte periode van economische opleving. Nijmegen bleef een aantrekkelijke vestigingsplaats voor uitgevers, boekhandelaren en drukkers. Succesvol was ook de glasblazerij die zich in 1658 in de kapel van het Sint Jacobsgasthuis vestigde. De stad beschikte, zij het voor korte tijd, zelfs over een eigen universiteit (de Kwartierlijke Academie) gevestigd in de Commanderie van Sint Jan aan de Korenmarkt.
Vrede van Nijmegen
Even was Nijmegen het centrum van Europa toen hier in de jaren 1678 en 1679 Europese vredesonderhandelingen plaatsvonden. Deze onderhandelingen leidden tot de Vrede van Nijmegen, een reeks van verdragen tussen verschillende Europese staten. Deze moest een einde maken aan de voortdurende spanningen in Europa. Nijmegen stroomde in die jaren vol met buitenlandse gezanten die in de stad een onderkomen vonden. Vooral de Nijmeegse middenstand profiteerde van hun aanwezigheid. Stille getuigen van de onderhandelingen waren de prachtige Antwerpse gobelins (wandtapijten) waarvan een deel nog altijd het stadhuis siert. Deze tapijten met mythologische voorstellingen waren speciaal voor de aankleding van het vredescongres aangeschaft. Vijftien jaar eerder had de stad al twaalf wandtapijten met diermotieven in Delft gekocht.
Vestingwerken
Halverwege de zestiende eeuw was de tweede stadsmuur voltooid met brede aarden wallen, stenen poorten, bastions en grote ronde torens, zoals de Kronenburgertoren. De oppervlakte van de stad zou tot de afbraak van de muren in 1874 gelijk blijven. De omvang van de vestingwerken moest wel voortdurend aangepast worden aan de nieuwe aanvalstechnieken. Zo had Maurits na de inname van Nijmegen in 1591 de modernisering van de vestingwerken bevolen. In korte tijd waren de stadsmuren versterkt met elf bastions en in het noorden was Fort Knodsenburg verder uitgebreid. In 1672 bleken de verdedigingswerken in slechte staat en niet bestand tegen de aanval van de Fransen van Lodewijk XIV. Toen een volgende Franse aanval dreigde, maakte de bekende vestingbouwkundige Menno van Coehoorn een nieuw plan, bestaande uit de aanleg van buitenwerken of lunetten. Na de trage aanleg hiervan in de eerste helft van de achttiende eeuw verwaarloosden stad en land de vestingwerken weer. In 1794 kon het Franse revolutieleger dan ook betrekkelijk eenvoudig Nijmegen innemen.
7. Stagnerende stad (1780-1875)
De achttiende eeuw was een tijd van terugkerende politieke woelingen. Regelmatig kwam het onderhuidse verzet tegen de heersende regentenfamilies aan de oppervlakte. De machtswisselingen die hier het gevolg van waren leidden echter niet tot structurele veranderingen. Van economische groei was nauwelijks sprake.
Het nog steeds machtige gildesysteem leidde tot verstarde verhoudingen en verstikkende reglementering van handel en nijverheid. Investeringen in de plaatselijke economie vonden daarom nauwelijks plaats en de armoede onder de bevolking nam toe. Anderzijds legden rijke patriciërs buitenverblijven aan in de omgeving van de stad, zoals Huize Duckenburg. Ondanks alle beroeringen heersten in de achttiende eeuw in Nijmegen gezapigheid en landerigheid. Stadhouder Willem V, die het in Den Haag steeds moeilijker kreeg, kwam in 1786 naar het rustige Nijmegen. Met zijn gezin verbleef hij bijna een jaar op het Valkhof.
Franse tijd
De komst van de Franse troepen in 1794 en de daaropvolgende Bataafs-Franse tijd brachten revolutionaire veranderingen met zich mee. In deze tijd wordt de basis gelegd voor het moderne Nederland. Hierin is iedereen gelijk voor de wet, zjin kerk en staat gescheiden en zijn bestuur en rechtspraak niet langer in één hand. Gelijke rechten voor iedereen betekende ook voor Nijmegen dat er een eind kwam aan de protestantse hegemonie. De stedelijke overheid werd meer een afspiegeling van de religieuze verhoudingen in de stad. Voor het eerst sinds de Reductie in 1591 kreeg Nijmegen weer een katholieke burgemeester en niet langer zaten er alleen protestanten in de stedelijke raad.
Ondanks Nijmeegse protesten besloot het gewest Gelre kort na de komst van de Fransen tot verkoop en afbraak van de Valkhofburcht. De onderhoudskosten waren hoog en de tufsteen waarmee de burcht was opgebouwd was veel geld waard. Vermalen tufsteen vermengd met gezeefde schelpkalk en water leverde een uitstekende metselspecie op. De stad wist alleen de Sint Maartenskapel en de Sint Nicolaaskapel te behouden. Voor tienduizend gulden kocht zij de twee kapellen met de grond waarop deze staan. Hier werd in de daaropvolgende jaren het Valkhofpark aangelegd.
Onderwijsstad
Veel vernieuwingen bleven na het vertrek van de Fransen bestaan. Het nieuwe koninkrijk werd een nationale eenheidsstaat waarin de hogere bestuurslagen het lokale bestuur bepaalden. Intussen groeide bij de Nijmeegse burgerij, zoals bij burgers in de rest van het land, de behoefte aan vernieuwing, onder meer op onderwijsgebied. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opende een neutrale lagere school in de Waalstad. In 1844 ging de eerste protestants-christelijke school van Nederland, De Klokkenberg, van start. Met de komst van verscheidene kloosters, die zich speciaal toelegden op onderwijs, kwam het katholieke onderwijs in Nijmegen gaandeweg tot grote bloei. De vele kloosters gaven de stad later de bijnaam ‘Monnikendam aan de Waal’. De vele onderwijsinstellingen maakten van Nijmegen een echte onderwijsstad.
8. Ontplooide stad (1875-1940)
Midden negentiende eeuw barstte de stad uit haar voegen. Er was geen ruimte voor uitbreiding en er waren weinig middelen van bestaan terwijl het inwonertal bleef groeien. De roep om afbraak van de wallen en aansluiting op het landelijke spoorwegnet werd steeds luider.
Op initiatief van enkele vooraanstaande burgers kwam in 1865 de spoorwegverbinding Nijmegen-Kleef tot stand, ter ere waarvan later het Spoorwegmonument werd opgericht. Pas in 1879 vond de aansluiting op het landelijke spoorwegnet plaats. In 1894 verrees het monumentale station van rijksbouwmeester Peters.
Toen de rijksoverheid in 1874 eindelijk het groene licht gaf voor de slechting van de wallen kon stagnatie plaatsmaken voor dynamiek. Er werd rigoureus gesloopt. Van de middeleeuwse wallen bleven slechts enkele stukken muur, twee bastions en de kruittoren gespaard. Dankzij de actieve rol van de Nijmeegse overheid werd de stadsuitbreiding planmatig aangepakt. Van bijzondere betekenis waren hierbij het driemanschap J.H. Graadt van Roggen, H.L. Terwindt en W. Francken. Alledrie waren zij lange tijd gemeenteraadslid en wethouder. De statige singels, de stadsparken, de grotere en kleinere pleinen en de brede uitvalswegen getuigen daar nu, meer dan honderd jaar later, nog steeds van. Er vond een bouwexplosie van ongekende omvang plaats: publieke gebouwen, particuliere woningen, winkels en kerken. Het groeiend aantal katholieke kerken was tekenend voor de steeds dominanter wordende positie van de katholieken in de stad. Typerend voor het toenemend belang van het katholieke onderwijs was het imposante Canisiuscollege aan de Berg en Dalseweg, dat in 1900 gereed kwam. De kroon op de katholieke emancipatie was de stichting van de eerste Nederlandse Katholieke Universiteit in Nijmegen in 1923.
Waalbrug
De vele nieuwbouw deed het oude niet vergeten: de Belvédère, het Waaggebouw, het raadhuis en de Sint Stevenskerk werden in de jaren tachtig van de negentiende eeuw grondig gerestaureerd. Het nieuwe Nijmegen ging wel ten koste van de benedenstad. Het accent kwam te liggen op de bovenstad, terwijl de Waalkade geleidelijk aan in verval raakte. De komst van de Waalbrug in 1936, destijds de langste boogspanning van Europa, versterkte deze ontwikkeling. Niet alleen economisch, ook als woongebied verminderde de betekenis van de oude stad. Zij die het zich konden veroorloven trokken naar de herenhuizen en villa’s aan de nieuwe singels en uitvalswegen. Het zou tot 1978 duren voordat de benedenstad grondig werd aangepakt.
De afbraak van de wallen leidde een periode in van forse investeringen. De werkgelegenheid nam toe en daarmee ook de welvaart. Toch werd Nijmegen geen industriestad. Een onderneming als de zeepfabriek van Dobbelmann was een uitzondering. Nijmegen bleef een stad gericht op onderwijs en dienstverlening. De komst van de universiteit gaf deze ontwikkeling nog een extra stimulans. De zwakke economische positie van de stad maakte haar extra kwetsbaar toen in 1929 wereldwijd een crisis uitbrak. In het kader van de werkverschaffing kwam het Goffertpark tot stand. Het park en het stadion werden in 1939 officieel geopend. Na de Tweede Wereldoorlog zou NEC de vaste bespeler van het Goffertstation worden. In het stadion zou bovendien elk jaar een vlaggenparade worden gehouden, als aftrap voor de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen. Vanaf 1925 was Nijmegen de enige startplaats voor de vanaf 1909 georganiseerde Vierdaagse door de (Koninklijke) Nederlandse Bond voor Lichamelijke Opvoeding.
9. Frontstad (1940-1950)
Voor de meeste Nijmegenaren verliep de oorlog relatief rustig tot op 22 februari 1944 geallieerde bommenwerpers een groot deel van de binnenstad verwoestten. Bijna achthonderd mensen vonden hierbij de dood, een aantal vergelijkbaar met de hoeveelheid dodelijke slachtoffers bij het bombardement van Rotterdam in 1940. Vele duizenden raakten gewond.
In september van dat jaar werd Nijmegen bevrijd, maar de stad zou nog een half jaar in de frontlinie liggen. Ook hierbij vielen honderden doden en was er veel materiële schade. De relatieve rust in de eerste jaren van de oorlog gold niet voor de joodse Nijmegenaren. Aan het begin van de oorlog telde Nijmegen ruim 650 joodse inwoners. De meesten werden in de periode 1942-1943 gedeporteerd. Van hen overleefden slechts enkelen de vernietigingskampen.
Wederopbouw
De wederopbouw, die traag op gang kwam, begon met de bouw van noodwoningen en noodwinkels. Vervolgens werd de verwoeste bovenstad planmatig aangepakt: straten werden verbreed en rechtgetrokken, een nieuw plein werd aangelegd: Plein 1944. In 1956 was de eerste fase van de wederopbouw voltooid. De toren van de Stevenskerk en het stadhuis waren in hun oude glorie hersteld. De oudste stad van Nederland kreeg een van de modernste winkelcentra van het land. In het bijzonder de nieuwe winkelpanden in de Burchtstraat zijn sprekende voorbeelden van wederopbouwarchitectuur, evenals de Molenstraatkerk, het stationsgebouw en de stadsschouwburg, inmiddels gemeentelijk monument.
10. Moderne stad (1950-)
In de jaren vijftig en zestig kende Nijmegen een sterke expansiedrift. Rondom de vooroorlogse stad verrezen nieuwe wijken, die de enorme woningnood moesten opvangen. Vooral aan de zuid- en westrand schoten nieuwbouwwijken als paddestoelen uit de grond, zoals de Hatertse Hei, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost.
De vraag naar woningen bleef. Na Dukenburg en Lindenholt volgde de Waalsprong, een uitbreiding van de stad ten noorden van de Waal, die nog volop in ontwikkeling is. In de jaren negentig ging de binnenstad op de schop. De nieuwe Marikenstraat en het vernieuwde Mariënburgplein werden in 2000 geopend.
Het gemeentebestuur van Nijmegen voerde na de oorlog een actief industrialisatiebeleid. Nieuwe haven- en industrieterreinen werden aangelegd en bedrijven werden overgehaald zich in Nijmegen te vestigen. Maar al maakte de Nijmeegse industrie in de eerste jaren na de oorlog een bloeiperiode door, toch werd Nijmegen ook toen geen industriestad. Het was vooral de uitbreiding van de universiteit, te beginnen met de medische faculteit en de bouw van het academisch ziekenhuis in de jaren vijftig, die voor de Nijmeegse werkgelegenheid van cruciaal belang bleek.
Linkse stad
De aanwezigheid van de universiteit speelde later een rol bij de ontwikkeling naar een linkse stad (‘Havana aan de Waal’). Als universiteitsstad had Nijmegen vanaf de jaren zeventig een sterke studentenbeweging. Nog sterker dan elders in het land deden hier nieuwe sociale bewegingen hun intrede. De vrouwenbeweging en krakersgroepen waren bijvoorbeeld zeer actief. Studenten leverden een belangrijke bijdrage aan het veelzijdige culturele klimaat. Naast de gevestigde instellingen, zoals De Vereeniging en de schouwburg, kwamen er vele alternatieve theaters en concertzalen.
Nijmegen kent jaarlijks ook een paar sportieve hoogtepunten. De Vierdaagse groeide uit tot het grootste wandelevenement ter wereld. De georganiseerde bijbehorende Zomerfeesten werden het grootste openluchtfeest van Nederland. De sinds 1983 bestaande Zevenheuvelenloop trekt duizenden hardlopers onder wie wereldtoppers naar Nijmegen.
Als moderne Nederlandse stad kreeg ook Nijmegen in de tweede helft van de twintigste eeuw een multiculturele bevolkingssamenstelling. De grootste groep nieuwkomers kwam na de onafhankelijkheid van Indonesië. In Nijmegen woonden toen al veel Indiëgangers (‘Bandoeng aan de Waal’) en in de Prins Hendrikkazerne was de Koloniale Reserve gelegerd. In de jaren zestig en zeventig kwamen er gastarbeiders uit Spanje, Griekenland en Italië, gevolgd door de immigratie van Surinamers en Antillianen. De tweede groep arbeidsmigranten kwam vooral uit Turkije en Marokko.
Dubbelstad
Met het verleggen van de grenzen naar de overzijde van de Waal kreeg Nijmegen er een groot gebied bij; de Waalsprong of, anders gezegd, het stadsdeel Nijmegen-Noord. Dit gebeurde in etappes. Op 1 januari 1996 nam Nijmegen 417 hectare grond van de gemeente Valburg over. Precies een jaar later kwamen er 234 hectare van Bemmel bij en in 1998 werden daar nog eens 716 hectare grond van de gemeente Elst aan toegevoegd. Het dorp Lent en terreinen buiten de kom van Oosterhout en Ressen horen sindsdien bij Nijmegen. Daarmee heeft de stad niet alleen toekomst geschapen, maar krijgt ze er ook een heel stuk geschiedenis bij.
Verantwoording
Tekst van de internetpagina van de gemeente Nijmegen over Nijmegen oudste stad van Nederland
Commentaar
<comments hideForm="false"/> of, lees de overige commentaren ...