Uitvaartverzekeringsmaatschappij St. Barbara

Uit Het Digitale Huis
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 2 aug 2023 om 17:01 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Let op: deze website is momenteel onder constructie. Helaas zullen hierdoor niet alle pagina's naar behoren functioneren. Onze excuses voor het ongemak!

Algemene gegevens
Naam : Uitvaartverzekeringsmaatschappij St. Barbara
Andere naam (namen):

{{#if: Onderling Begrafenisfonds St. Barbara (-1975)| * Andere naam::Onderling Begrafenisfonds St. Barbara (-1975)|}} {{#if: Onderling Begrafenis- en Crematiefonds St. Barbara (1975-1986)| * Andere naam::Onderling Begrafenis- en Crematiefonds St. Barbara (1975-1986)|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam3}}}]]|}} {{#if: | * [[Andere naam::{{{Andere naam4}}}]]|}}

Bestaansperiode: Beginjaar::1935 - Eindjaar::2007
Rechtsvorm: Rechtsvorm::
Voorganger(s):

{{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger1}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger2}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger3}}}]]|}} {{#if: | * [[opvolger van::{{{Voorganger4}}}]]|}}

Opvolger(s):

{{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger1}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger2}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger3}}}]]|}} {{#if: | * [[voorganger van::{{{Opvolger4}}}]]|}}

Hoger orgaan:

{{#if: | Hoger orgaan::|}}

Archief
{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126484473%7C Het archief van deze organisatie is in beheer bij het Regionaal Archief Nijmegen. De toegang met de beschrijving van de stukken is bereikbaar via deze link:
|}}

{{#if: | Vindplaats archief:|}}

{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126484473%7C
|}}{{#if: http://studiezaal.nijmegen.nl/ran/_detail.aspx?xmldescid=2126484473%7CNaar beschrijving archief|}}{{#if: | |}}

{{#if: Uitvaartverzekeringsmaatschappij St. Barbara is een kind van de economische depressie van de jaren dertig. Een sterfgeval betekende toen voor arbeiders en anderen met een laag inkomen een dubbele ramp. De eerste voorzitter van St. Barbara, G.F.M. Knuist, schreef hierover: 'Er was een instantie die bij de dood van onze medemensen kwam voorschrijven hoe de begrafenis verzorgd moest worden en dat niet in de eerste plaats omdat men barmhartig of behulpzaam wilde zijn, maar omdat men daarin een bron van inkomsten zag. Een sterfgeval was in menig gezin dan ook een financiële ramp waartegen men zich slechts in zeer beperkte mate kon verweren. Die toestand stuitte ons tegen de borst' (1).
Om hierin verandering te brengen kwam in de ledenvergadering die de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) op 15 december 1930 hield, een 'dringend verzoek van de leden' om een begrafeniscommissie te benoemen. Deze 'zou trachten door het voorstellen van daartoe passende middelen te bereiken, dat de kosten, verbonden aan begrafenissen zouden kunnen worden verlaagd, omdat ze voor arbeiders te hoog werden geacht' (2).
De commissie wist dat ze een lastige taak op de schouders nam, want ze had al twee voorgangsters gehad die geen enkel resultaat hadden geboekt. Ook deze begrafeniscommissie had ruim vier jaar nodig, voordat ze witte rook kreeg. De voornaamste hindernis was haar streven naar een verzekering in natura die de kosten van uitvaart en begrafenis vergoedt, ongeacht de hoogte daarvan. Dit was ongebruikelijk, omdat bestaande verzekeringen de nabestaanden een geldbedrag uitkeerden.
Twee problemen vloeiden hieruit voort. De commissie had geen voorbeelden waarop ze kon terugvallen, terwijl het haar moeite kostte om maatschappelijke steun voor haar plannen te krijgen. Noch de 'officiële instanties', noch de katholieke stands- en vakorganisaties liepen over van enthousiasme. Uiteindelijk kregen de initiatiefnemers de geestelijkheid achter zich: de deken van Nijmegen J.L. van Mulukom, de aalmoezenier van de arbeid P. Mommersteeg, en bisschop A.F. Diepen van Den Bosch.

1) Inventarisnummer 67. Jubileumboekje, aangeboden aan de leden ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het begrafenisfonds 'St. Barbara' op 5 mei 1960.
2) Inventarisnummer 68. Onderling begrafenisfonds St. Barbara U.A. 1935 - 1974. 40 jaar. Historisch overzicht, p. 1|

Algemene context

Uitvaartverzekeringsmaatschappij St. Barbara is een kind van de economische depressie van de jaren dertig. Een sterfgeval betekende toen voor arbeiders en anderen met een laag inkomen een dubbele ramp. De eerste voorzitter van St. Barbara, G.F.M. Knuist, schreef hierover: 'Er was een instantie die bij de dood van onze medemensen kwam voorschrijven hoe de begrafenis verzorgd moest worden en dat niet in de eerste plaats omdat men barmhartig of behulpzaam wilde zijn, maar omdat men daarin een bron van inkomsten zag. Een sterfgeval was in menig gezin dan ook een financiële ramp waartegen men zich slechts in zeer beperkte mate kon verweren. Die toestand stuitte ons tegen de borst' (1).
Om hierin verandering te brengen kwam in de ledenvergadering die de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) op 15 december 1930 hield, een 'dringend verzoek van de leden' om een begrafeniscommissie te benoemen. Deze 'zou trachten door het voorstellen van daartoe passende middelen te bereiken, dat de kosten, verbonden aan begrafenissen zouden kunnen worden verlaagd, omdat ze voor arbeiders te hoog werden geacht' (2).
De commissie wist dat ze een lastige taak op de schouders nam, want ze had al twee voorgangsters gehad die geen enkel resultaat hadden geboekt. Ook deze begrafeniscommissie had ruim vier jaar nodig, voordat ze witte rook kreeg. De voornaamste hindernis was haar streven naar een verzekering in natura die de kosten van uitvaart en begrafenis vergoedt, ongeacht de hoogte daarvan. Dit was ongebruikelijk, omdat bestaande verzekeringen de nabestaanden een geldbedrag uitkeerden.
Twee problemen vloeiden hieruit voort. De commissie had geen voorbeelden waarop ze kon terugvallen, terwijl het haar moeite kostte om maatschappelijke steun voor haar plannen te krijgen. Noch de 'officiële instanties', noch de katholieke stands- en vakorganisaties liepen over van enthousiasme. Uiteindelijk kregen de initiatiefnemers de geestelijkheid achter zich: de deken van Nijmegen J.L. van Mulukom, de aalmoezenier van de arbeid P. Mommersteeg, en bisschop A.F. Diepen van Den Bosch.

1) Inventarisnummer 67. Jubileumboekje, aangeboden aan de leden ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het begrafenisfonds 'St. Barbara' op 5 mei 1960.
2) Inventarisnummer 68. Onderling begrafenisfonds St. Barbara U.A. 1935 - 1974. 40 jaar. Historisch overzicht, p. 1 |}}

{{#if: ==== Vroege jaren ==== De begrafeniscommissie van de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) vormde zich om tot bestuur van het begrafenisfonds. Vanaf 6 mei 1935, de officiële oprichtingsdatum, konden gegadigden zich aanmelden en op 5 juni van dat jaar vond de eerste algemene vergadering plaats, die de eerste statuten vaststelde. Dit document dat merkwaardig genoeg huishoudelijk reglement werd genoemd, maakte de positie van Begrafenisfonds St. Barbara duidelijk (1). Artikel 1 stelde dat het een instelling van de RKWV was, en artikel 2 dat alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging als lid konden toetreden. Volgens de artikelen 3 en 4 had het fonds tot doel de leden zich 'door het betalen van een door het Bestuur vast te stellen premie' te verzekeren voor hun begrafenis en hen 'een passende begrafenis te bezorgen'. Het tweede doel was 'de herdenking der overledenen in den geest onzer Moeder de H. Kerk' door middel van bidstonden en 'zielemissen' (2).

Groei

Hoe moeizaam de voorbereidingen ook waren verlopen, na de oprichting van St. Barbara klaarde de lucht op. De leden stroomden toe. Op 1 januari 1936 waren het er ruim duizend, verdeeld over tweehonderd gezinspolissen. Twee factoren droegen hieraan bij. Ten eerste de goede zorgen van begrafenisondernemer J.C. Kramer die overledenen die bij St. Barbara verzekerd waren, ter aarde bestelde op de katholieke begraafplaats aan de Daalseweg en op parochiële kerkhoven zoals aan de Groenestraat. De tweede factor was de incassodienst. In een tijd dat arbeiders hun bescheiden weekloon contant ontvingen, werden vaste lasten als huur, elektriciteit en ook de begrafenisverzekering eveneens wekelijks geïnd. St. Barbara beschikte over een met de jaren groeiend aantal incasseerders of agenten, die als propagandist - hun neventaak - nieuwe klanten binnenhaalden.
De cijfers tonen het resultaat van hun werk, want eind 1940 stonden al 2764 personen ingeschreven, terwijl in 1942 de duizendste gezinspolis werd afgesloten. Ondanks de sterk dalende levensstandaard legden de riskante bezettingsjaren St. Barbara geen windeieren, omdat voor veel mensen de dood - en dus de begrafenis - een stuk dichterbij kwam. In 1944 werd dan ook de mijlpaal van de tweeduizendste polis bereikt, terwijl het aantal leden een jaar later de achtduizend overschreed. In 1943 trok het begrafenisfonds een actuaris aan. Deze sterk wiskundig ingestelde risicodeskundige ging na of het gevoerde beleid financieel verantwoord was. Zijn conclusie was dat het vermogen groot genoeg moest zijn om alle toekomstige begrafeniskosten te betalen. In 1949 voldeed het vermogen van St. Barbara niet aan deze norm, want het was f150.000 groot, terwijl het f250.000 moest bedragen. Eind 1950 beliep het tekort al f227.000. Toen het bestuur de premie wilde verhogen, stuitte het op de algemene vergadering. De leden deelden het pessimisme van de actuaris niet. Het vermogen nam toch flink toe? Ze konden zich echter niet voorstellen dat de aanwas te klein was. Nadat twee ledenvergaderingen in 1951 en 1952 het voorstel tot premieverhoging hadden afgestemd, slaagde het bestuur uiteindelijk op een buitengewone bijeenkomst in september 1952 wel in zijn opzet. De premie ging met twee cent per week omhoog voor kinderen beneden tien jaar en met drie cent voor wie ouder was. Deze affaire was aanleiding om de bestuursstructuur van St. Barbara grondig aan te passen. In plaats van de algemene ledenvergadering werd nu de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

St. Barbara ledenaantallen 1940-2000 (3):

  • 1940 2764
  • 1950 12870
  • 1960 31286
  • 1970 62301
  • 1980 88984
  • 1990 103829
  • 2000 112268

Getalsmatig ontwikkelde het begrafenisfonds zich voorspoedig. Zoals de tabel laat zien, werd het aantal leden tussen 1950 en 1970 vijf keer zo groot. Wellicht bestaat er een verband met de geleidelijke verruiming van de voorwaarden waaraan leden moesten voldoen. Tot 1950 accepteerde St. Barbara alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging, daarna alle katholieken die in Nijmegen en naaste omgeving woonden en vanaf 1956 alle Nederlandse katholieken. Na de statutenwijziging van 1964 kon iedere Nederlander zich bij St. Barbara verzekeren. Het motief hiervoor zou zijn dat het bestuur had ingezien dat het fonds 'een vorm van sociale liefde op algemeen menselijk vlak' was en dat het daarom niet aanging 'om iemand op godsdienstige gronden te weigeren'.
De groei van het ledental dwong St. Barbara de organisatie te ontwikkelen. De eerste bescheiden stap was dat secretaris R.W.A. Huyding zijn woonhuis Verdistraat 4 in 1951 inrichtte als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kocht het bestuur het pand St. Annastraat 99. Nadat in hetzelfde jaar de eerste kantoorbediende in dienst was genomen, breidde het personeelsbestand zich uit tot circa tien personen. De leiding berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. De eerste was P.P. van den Bosch, de tweede J. Coenen. Hij werd in 1982 opgevolgd door W.A.M. Peters die in 1987 tot directeur werd gepromoveerd.

Differentiatie

Voordat St. Barbara over een kantoor beschikte, werd de grootste uitgavenpost gevormd door de incassodienst die een dozijn agenten in Nijmegen en de regio telde. Eind jaren vijftig kwam er kritiek op de relatief hoge kosten die hiermee gemoeid waren. Diverse commissies hielden zich ermee bezig, maar zagen geen bezuinigingsmogelijkheid. Die kwam echter min of meer vanzelf, toen de meeste werkgevers in de jaren zestig overstapten van week- naar maandlonen en die bovendien via de giro gingen uitbetalen. Nu kon St. Barbara de premies ook langs deze weg incasseren. Het werk werd gedaan door kantoorpersoneel, gepensioneerde agenten kregen geen opvolger.
Hoewel het begrafenisfonds zich in 1960 ook formeel van de katholieke vakbond, de KAB, losmaakte en zoals we zagen in 1964 ook niet-katholieke leden accepteerde, bleef het nog wel een roomse inslag houden. Pas nadat de katholieke kerk in 1959 het crematieverbod had opgeheven, ging ook St. Barbara hiertoe over en bood vanaf dat moment ook een crematieverzekering aan. Dit was een relatief kostbare zaak, omdat in Nijmegen en naaste omgeving geen crematorium stond. St. Barbara was dan ook een van de partijen die vanaf 1968 voor de bouw ervan lobbyde, maar omdat de gemeente daar geen oren naar had, gebeurde dat lange tijd vergeefs. Pas in 1985 opende het crematorium Jonkerbosch aan de Weg door Jonkerbosch zijn deuren, een aanzienlijke kostenbesparing, laat het jaarverslag weten (4).
Al eerder was de crematie wel reden om de naam te veranderen. Tot en met 1975 duidde St. Barbara zich aan met 'Onderling Begrafenisfonds', daarna tien jaar lang als 'Onderling Begrafenis- en Crematiefond, totdat in 1986 het ei van Columbus werd ontdekt: 'Onderling Uitvaartfonds'.
In 1968 kocht St. Barbara twee panden aan de Vondelstraat. Nummer 3, een voormalige fabriek van dameshoeden, werd ingericht als mortuarium, terwijl nummer 1, op de hoek met de Van Oldenbarneveltstraat aan de bevriende begrafenisonderneming Klopper-Kramer werd verhuurd. Omdat veel huishoudens geen plaats of zin hadden om een overledene enkele dagen in de huiskamer op te baren, voorzag het mortuarium, dat voor het gebruik de wat vriendelijker naam rouwcentrum kreeg, in een grote behoefte. Omdat hier ook veel niet-leden werden opgebaard, besloot het bestuur in 1984 een dochteronderneming op te richten: Rouwcentrum Nijmegen B.V. Zeven jaar later verhuisden kantoor en rouwcentrum naar de Oude Mollenhutseweg 27, vlakbij kerkhof en crematorium Jonkerbosch.
Hier richtte St. Barbara samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA in 1999 een tweede dochteronderneming op: de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen.
Uit de tabel hierboven blijkt dat St. Barbara in het laatste decennium van de twintigste eeuw met ruim honderdduizend leden (bereikt in 1987) tegen haar plafond zat. De kosten van marketing en acquisitie werden steeds hoger in verhouding tot het aantal nieuwe leden dat ze opleverden. Het bestuur realiseerde zich dat St. Barbara een kleine speler in haar sector was en dat schaalvergroting onontkoombaar was. In 2002 voerde het 'vertrouwelijke inleidende gesprekken' over een fusie, maar pas in 2007 was het echt zover. St. Barbara fuseerde met DELA, maar werd als de duidelijk kleinere partij in feite overgenomen. DELA was een voor de hand liggende partner, want net als St. Barbara was het een van oorsprong katholieke coöperatieve vereniging 'opgericht om iedereen een waardige uitvaart te kunnen garanderen' (5). Tenslotte had DELA een halve eeuw eerder, in 1955, al een poging gedaan om St. Barbara over te nemen (6).

1) Idem, p. 4
2) Inventarisnummer 69
3) 1940 - 1970: inventarisnummer 68; 1980 - 2000 jaarverslagen, inventarisnummers 38, 48, 58.
4) Inventarisnummer 43
5) www.dela.nl over DELA 22 november 2006
6) Inventarisnummer 68, 3|

Geschiedenis

Vroege jaren

De begrafeniscommissie van de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) vormde zich om tot bestuur van het begrafenisfonds. Vanaf 6 mei 1935, de officiële oprichtingsdatum, konden gegadigden zich aanmelden en op 5 juni van dat jaar vond de eerste algemene vergadering plaats, die de eerste statuten vaststelde. Dit document dat merkwaardig genoeg huishoudelijk reglement werd genoemd, maakte de positie van Begrafenisfonds St. Barbara duidelijk (1). Artikel 1 stelde dat het een instelling van de RKWV was, en artikel 2 dat alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging als lid konden toetreden. Volgens de artikelen 3 en 4 had het fonds tot doel de leden zich 'door het betalen van een door het Bestuur vast te stellen premie' te verzekeren voor hun begrafenis en hen 'een passende begrafenis te bezorgen'. Het tweede doel was 'de herdenking der overledenen in den geest onzer Moeder de H. Kerk' door middel van bidstonden en 'zielemissen' (2).

Groei

Hoe moeizaam de voorbereidingen ook waren verlopen, na de oprichting van St. Barbara klaarde de lucht op. De leden stroomden toe. Op 1 januari 1936 waren het er ruim duizend, verdeeld over tweehonderd gezinspolissen. Twee factoren droegen hieraan bij. Ten eerste de goede zorgen van begrafenisondernemer J.C. Kramer die overledenen die bij St. Barbara verzekerd waren, ter aarde bestelde op de katholieke begraafplaats aan de Daalseweg en op parochiële kerkhoven zoals aan de Groenestraat. De tweede factor was de incassodienst. In een tijd dat arbeiders hun bescheiden weekloon contant ontvingen, werden vaste lasten als huur, elektriciteit en ook de begrafenisverzekering eveneens wekelijks geïnd. St. Barbara beschikte over een met de jaren groeiend aantal incasseerders of agenten, die als propagandist - hun neventaak - nieuwe klanten binnenhaalden.
De cijfers tonen het resultaat van hun werk, want eind 1940 stonden al 2764 personen ingeschreven, terwijl in 1942 de duizendste gezinspolis werd afgesloten. Ondanks de sterk dalende levensstandaard legden de riskante bezettingsjaren St. Barbara geen windeieren, omdat voor veel mensen de dood - en dus de begrafenis - een stuk dichterbij kwam. In 1944 werd dan ook de mijlpaal van de tweeduizendste polis bereikt, terwijl het aantal leden een jaar later de achtduizend overschreed. In 1943 trok het begrafenisfonds een actuaris aan. Deze sterk wiskundig ingestelde risicodeskundige ging na of het gevoerde beleid financieel verantwoord was. Zijn conclusie was dat het vermogen groot genoeg moest zijn om alle toekomstige begrafeniskosten te betalen. In 1949 voldeed het vermogen van St. Barbara niet aan deze norm, want het was f150.000 groot, terwijl het f250.000 moest bedragen. Eind 1950 beliep het tekort al f227.000. Toen het bestuur de premie wilde verhogen, stuitte het op de algemene vergadering. De leden deelden het pessimisme van de actuaris niet. Het vermogen nam toch flink toe? Ze konden zich echter niet voorstellen dat de aanwas te klein was. Nadat twee ledenvergaderingen in 1951 en 1952 het voorstel tot premieverhoging hadden afgestemd, slaagde het bestuur uiteindelijk op een buitengewone bijeenkomst in september 1952 wel in zijn opzet. De premie ging met twee cent per week omhoog voor kinderen beneden tien jaar en met drie cent voor wie ouder was. Deze affaire was aanleiding om de bestuursstructuur van St. Barbara grondig aan te passen. In plaats van de algemene ledenvergadering werd nu de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

St. Barbara ledenaantallen 1940-2000 (3):

  • 1940 2764
  • 1950 12870
  • 1960 31286
  • 1970 62301
  • 1980 88984
  • 1990 103829
  • 2000 112268

Getalsmatig ontwikkelde het begrafenisfonds zich voorspoedig. Zoals de tabel laat zien, werd het aantal leden tussen 1950 en 1970 vijf keer zo groot. Wellicht bestaat er een verband met de geleidelijke verruiming van de voorwaarden waaraan leden moesten voldoen. Tot 1950 accepteerde St. Barbara alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging, daarna alle katholieken die in Nijmegen en naaste omgeving woonden en vanaf 1956 alle Nederlandse katholieken. Na de statutenwijziging van 1964 kon iedere Nederlander zich bij St. Barbara verzekeren. Het motief hiervoor zou zijn dat het bestuur had ingezien dat het fonds 'een vorm van sociale liefde op algemeen menselijk vlak' was en dat het daarom niet aanging 'om iemand op godsdienstige gronden te weigeren'.
De groei van het ledental dwong St. Barbara de organisatie te ontwikkelen. De eerste bescheiden stap was dat secretaris R.W.A. Huyding zijn woonhuis Verdistraat 4 in 1951 inrichtte als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kocht het bestuur het pand St. Annastraat 99. Nadat in hetzelfde jaar de eerste kantoorbediende in dienst was genomen, breidde het personeelsbestand zich uit tot circa tien personen. De leiding berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. De eerste was P.P. van den Bosch, de tweede J. Coenen. Hij werd in 1982 opgevolgd door W.A.M. Peters die in 1987 tot directeur werd gepromoveerd.

Differentiatie

Voordat St. Barbara over een kantoor beschikte, werd de grootste uitgavenpost gevormd door de incassodienst die een dozijn agenten in Nijmegen en de regio telde. Eind jaren vijftig kwam er kritiek op de relatief hoge kosten die hiermee gemoeid waren. Diverse commissies hielden zich ermee bezig, maar zagen geen bezuinigingsmogelijkheid. Die kwam echter min of meer vanzelf, toen de meeste werkgevers in de jaren zestig overstapten van week- naar maandlonen en die bovendien via de giro gingen uitbetalen. Nu kon St. Barbara de premies ook langs deze weg incasseren. Het werk werd gedaan door kantoorpersoneel, gepensioneerde agenten kregen geen opvolger.
Hoewel het begrafenisfonds zich in 1960 ook formeel van de katholieke vakbond, de KAB, losmaakte en zoals we zagen in 1964 ook niet-katholieke leden accepteerde, bleef het nog wel een roomse inslag houden. Pas nadat de katholieke kerk in 1959 het crematieverbod had opgeheven, ging ook St. Barbara hiertoe over en bood vanaf dat moment ook een crematieverzekering aan. Dit was een relatief kostbare zaak, omdat in Nijmegen en naaste omgeving geen crematorium stond. St. Barbara was dan ook een van de partijen die vanaf 1968 voor de bouw ervan lobbyde, maar omdat de gemeente daar geen oren naar had, gebeurde dat lange tijd vergeefs. Pas in 1985 opende het crematorium Jonkerbosch aan de Weg door Jonkerbosch zijn deuren, een aanzienlijke kostenbesparing, laat het jaarverslag weten (4).
Al eerder was de crematie wel reden om de naam te veranderen. Tot en met 1975 duidde St. Barbara zich aan met 'Onderling Begrafenisfonds', daarna tien jaar lang als 'Onderling Begrafenis- en Crematiefond, totdat in 1986 het ei van Columbus werd ontdekt: 'Onderling Uitvaartfonds'.
In 1968 kocht St. Barbara twee panden aan de Vondelstraat. Nummer 3, een voormalige fabriek van dameshoeden, werd ingericht als mortuarium, terwijl nummer 1, op de hoek met de Van Oldenbarneveltstraat aan de bevriende begrafenisonderneming Klopper-Kramer werd verhuurd. Omdat veel huishoudens geen plaats of zin hadden om een overledene enkele dagen in de huiskamer op te baren, voorzag het mortuarium, dat voor het gebruik de wat vriendelijker naam rouwcentrum kreeg, in een grote behoefte. Omdat hier ook veel niet-leden werden opgebaard, besloot het bestuur in 1984 een dochteronderneming op te richten: Rouwcentrum Nijmegen B.V. Zeven jaar later verhuisden kantoor en rouwcentrum naar de Oude Mollenhutseweg 27, vlakbij kerkhof en crematorium Jonkerbosch.
Hier richtte St. Barbara samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA in 1999 een tweede dochteronderneming op: de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen.
Uit de tabel hierboven blijkt dat St. Barbara in het laatste decennium van de twintigste eeuw met ruim honderdduizend leden (bereikt in 1987) tegen haar plafond zat. De kosten van marketing en acquisitie werden steeds hoger in verhouding tot het aantal nieuwe leden dat ze opleverden. Het bestuur realiseerde zich dat St. Barbara een kleine speler in haar sector was en dat schaalvergroting onontkoombaar was. In 2002 voerde het 'vertrouwelijke inleidende gesprekken' over een fusie, maar pas in 2007 was het echt zover. St. Barbara fuseerde met DELA, maar werd als de duidelijk kleinere partij in feite overgenomen. DELA was een voor de hand liggende partner, want net als St. Barbara was het een van oorsprong katholieke coöperatieve vereniging 'opgericht om iedereen een waardige uitvaart te kunnen garanderen' (5). Tenslotte had DELA een halve eeuw eerder, in 1955, al een poging gedaan om St. Barbara over te nemen (6).

1) Idem, p. 4
2) Inventarisnummer 69
3) 1940 - 1970: inventarisnummer 68; 1980 - 2000 jaarverslagen, inventarisnummers 38, 48, 58.
4) Inventarisnummer 43
5) www.dela.nl over DELA 22 november 2006
6) Inventarisnummer 68, 3 |Van deze organisatie is nog geen beschrijving beschikbaar.}}

{{#if: Een passende begrafenis bezorgen; innen van de begrafenisverzekering; propaganda voeren om nieuwe klanten binnen te halen; lobbyen voor de bouw van een crematorium.|

Taken en activiteiten

Een passende begrafenis bezorgen; innen van de begrafenisverzekering; propaganda voeren om nieuwe klanten binnen te halen; lobbyen voor de bouw van een crematorium. |}}

{{#if: Na september 1952 werd de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging in plaats van de algemene ledenvergadering. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

In 1951 richtte de toenmalige secretaris zijn woonhuis in als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kwam er een nieuw kantoorpand en werd de eerste kantoorbediende in dienst genomen, waarna het personeelsbestand zich uitbreidde tot circa tien personen. Vanaf de jaren zestig konden de premies via de giro worden geïncasseerd. Dit werk werd gedaan door kantoorpersoneel en maakte de relatief dure incassodienst overbodig. Gepensioneerde incasseerders (of agenten/propagandisten) kregen dan ook geen opvolger. De leiding van het kantoor berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. In 1987 werd deze functionaris tot directeur gepromoveerd.

In 1984 richtte het bestuur een dochteronderneming op, Rouwcentrum Nijmegen B.V., en in 1999 samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA een tweede, de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen.|

Organisatie

Na september 1952 werd de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging in plaats van de algemene ledenvergadering. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

In 1951 richtte de toenmalige secretaris zijn woonhuis in als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kwam er een nieuw kantoorpand en werd de eerste kantoorbediende in dienst genomen, waarna het personeelsbestand zich uitbreidde tot circa tien personen. Vanaf de jaren zestig konden de premies via de giro worden geïncasseerd. Dit werk werd gedaan door kantoorpersoneel en maakte de relatief dure incassodienst overbodig. Gepensioneerde incasseerders (of agenten/propagandisten) kregen dan ook geen opvolger. De leiding van het kantoor berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. In 1987 werd deze functionaris tot directeur gepromoveerd.

In 1984 richtte het bestuur een dochteronderneming op, Rouwcentrum Nijmegen B.V., en in 1999 samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA een tweede, de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen. |}}

{{#if: {{#if:1951-|locatie periode::1951-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Verdistraat 4 {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:1960-|locatie periode::1960-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::St. Annastraat 99 {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:-|locatie periode::-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Vondelstraat 3 {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|

Locatie

{{#if:1951-|locatie periode::1951-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Verdistraat 4 {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:1960-|locatie periode::1960-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::St. Annastraat 99 {{#if:|locatie in googlemaps|}}

{{#if:-|locatie periode::-:|}}plaatsnaam::Nijmegen adres::Vondelstraat 3 {{#if:|locatie in googlemaps|}}
|}} {{#if: |

|}} {{#if: ==== Vroege jaren ==== De begrafeniscommissie van de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) vormde zich om tot bestuur van het begrafenisfonds. Vanaf 6 mei 1935, de officiële oprichtingsdatum, konden gegadigden zich aanmelden en op 5 juni van dat jaar vond de eerste algemene vergadering plaats, die de eerste statuten vaststelde. Dit document dat merkwaardig genoeg huishoudelijk reglement werd genoemd, maakte de positie van Begrafenisfonds St. Barbara duidelijk (1). Artikel 1 stelde dat het een instelling van de RKWV was, en artikel 2 dat alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging als lid konden toetreden. Volgens de artikelen 3 en 4 had het fonds tot doel de leden zich 'door het betalen van een door het Bestuur vast te stellen premie' te verzekeren voor hun begrafenis en hen 'een passende begrafenis te bezorgen'. Het tweede doel was 'de herdenking der overledenen in den geest onzer Moeder de H. Kerk' door middel van bidstonden en 'zielemissen' (2).

Groei

Hoe moeizaam de voorbereidingen ook waren verlopen, na de oprichting van St. Barbara klaarde de lucht op. De leden stroomden toe. Op 1 januari 1936 waren het er ruim duizend, verdeeld over tweehonderd gezinspolissen. Twee factoren droegen hieraan bij. Ten eerste de goede zorgen van begrafenisondernemer J.C. Kramer die overledenen die bij St. Barbara verzekerd waren, ter aarde bestelde op de katholieke begraafplaats aan de Daalseweg en op parochiële kerkhoven zoals aan de Groenestraat. De tweede factor was de incassodienst. In een tijd dat arbeiders hun bescheiden weekloon contant ontvingen, werden vaste lasten als huur, elektriciteit en ook de begrafenisverzekering eveneens wekelijks geïnd. St. Barbara beschikte over een met de jaren groeiend aantal incasseerders of agenten, die als propagandist - hun neventaak - nieuwe klanten binnenhaalden.
De cijfers tonen het resultaat van hun werk, want eind 1940 stonden al 2764 personen ingeschreven, terwijl in 1942 de duizendste gezinspolis werd afgesloten. Ondanks de sterk dalende levensstandaard legden de riskante bezettingsjaren St. Barbara geen windeieren, omdat voor veel mensen de dood - en dus de begrafenis - een stuk dichterbij kwam. In 1944 werd dan ook de mijlpaal van de tweeduizendste polis bereikt, terwijl het aantal leden een jaar later de achtduizend overschreed. In 1943 trok het begrafenisfonds een actuaris aan. Deze sterk wiskundig ingestelde risicodeskundige ging na of het gevoerde beleid financieel verantwoord was. Zijn conclusie was dat het vermogen groot genoeg moest zijn om alle toekomstige begrafeniskosten te betalen. In 1949 voldeed het vermogen van St. Barbara niet aan deze norm, want het was f150.000 groot, terwijl het f250.000 moest bedragen. Eind 1950 beliep het tekort al f227.000. Toen het bestuur de premie wilde verhogen, stuitte het op de algemene vergadering. De leden deelden het pessimisme van de actuaris niet. Het vermogen nam toch flink toe? Ze konden zich echter niet voorstellen dat de aanwas te klein was. Nadat twee ledenvergaderingen in 1951 en 1952 het voorstel tot premieverhoging hadden afgestemd, slaagde het bestuur uiteindelijk op een buitengewone bijeenkomst in september 1952 wel in zijn opzet. De premie ging met twee cent per week omhoog voor kinderen beneden tien jaar en met drie cent voor wie ouder was. Deze affaire was aanleiding om de bestuursstructuur van St. Barbara grondig aan te passen. In plaats van de algemene ledenvergadering werd nu de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

St. Barbara ledenaantallen 1940-2000 (3):

  • 1940 2764
  • 1950 12870
  • 1960 31286
  • 1970 62301
  • 1980 88984
  • 1990 103829
  • 2000 112268

Getalsmatig ontwikkelde het begrafenisfonds zich voorspoedig. Zoals de tabel laat zien, werd het aantal leden tussen 1950 en 1970 vijf keer zo groot. Wellicht bestaat er een verband met de geleidelijke verruiming van de voorwaarden waaraan leden moesten voldoen. Tot 1950 accepteerde St. Barbara alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging, daarna alle katholieken die in Nijmegen en naaste omgeving woonden en vanaf 1956 alle Nederlandse katholieken. Na de statutenwijziging van 1964 kon iedere Nederlander zich bij St. Barbara verzekeren. Het motief hiervoor zou zijn dat het bestuur had ingezien dat het fonds 'een vorm van sociale liefde op algemeen menselijk vlak' was en dat het daarom niet aanging 'om iemand op godsdienstige gronden te weigeren'.
De groei van het ledental dwong St. Barbara de organisatie te ontwikkelen. De eerste bescheiden stap was dat secretaris R.W.A. Huyding zijn woonhuis Verdistraat 4 in 1951 inrichtte als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kocht het bestuur het pand St. Annastraat 99. Nadat in hetzelfde jaar de eerste kantoorbediende in dienst was genomen, breidde het personeelsbestand zich uit tot circa tien personen. De leiding berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. De eerste was P.P. van den Bosch, de tweede J. Coenen. Hij werd in 1982 opgevolgd door W.A.M. Peters die in 1987 tot directeur werd gepromoveerd.

Differentiatie

Voordat St. Barbara over een kantoor beschikte, werd de grootste uitgavenpost gevormd door de incassodienst die een dozijn agenten in Nijmegen en de regio telde. Eind jaren vijftig kwam er kritiek op de relatief hoge kosten die hiermee gemoeid waren. Diverse commissies hielden zich ermee bezig, maar zagen geen bezuinigingsmogelijkheid. Die kwam echter min of meer vanzelf, toen de meeste werkgevers in de jaren zestig overstapten van week- naar maandlonen en die bovendien via de giro gingen uitbetalen. Nu kon St. Barbara de premies ook langs deze weg incasseren. Het werk werd gedaan door kantoorpersoneel, gepensioneerde agenten kregen geen opvolger.
Hoewel het begrafenisfonds zich in 1960 ook formeel van de katholieke vakbond, de KAB, losmaakte en zoals we zagen in 1964 ook niet-katholieke leden accepteerde, bleef het nog wel een roomse inslag houden. Pas nadat de katholieke kerk in 1959 het crematieverbod had opgeheven, ging ook St. Barbara hiertoe over en bood vanaf dat moment ook een crematieverzekering aan. Dit was een relatief kostbare zaak, omdat in Nijmegen en naaste omgeving geen crematorium stond. St. Barbara was dan ook een van de partijen die vanaf 1968 voor de bouw ervan lobbyde, maar omdat de gemeente daar geen oren naar had, gebeurde dat lange tijd vergeefs. Pas in 1985 opende het crematorium Jonkerbosch aan de Weg door Jonkerbosch zijn deuren, een aanzienlijke kostenbesparing, laat het jaarverslag weten (4).
Al eerder was de crematie wel reden om de naam te veranderen. Tot en met 1975 duidde St. Barbara zich aan met 'Onderling Begrafenisfonds', daarna tien jaar lang als 'Onderling Begrafenis- en Crematiefond, totdat in 1986 het ei van Columbus werd ontdekt: 'Onderling Uitvaartfonds'.
In 1968 kocht St. Barbara twee panden aan de Vondelstraat. Nummer 3, een voormalige fabriek van dameshoeden, werd ingericht als mortuarium, terwijl nummer 1, op de hoek met de Van Oldenbarneveltstraat aan de bevriende begrafenisonderneming Klopper-Kramer werd verhuurd. Omdat veel huishoudens geen plaats of zin hadden om een overledene enkele dagen in de huiskamer op te baren, voorzag het mortuarium, dat voor het gebruik de wat vriendelijker naam rouwcentrum kreeg, in een grote behoefte. Omdat hier ook veel niet-leden werden opgebaard, besloot het bestuur in 1984 een dochteronderneming op te richten: Rouwcentrum Nijmegen B.V. Zeven jaar later verhuisden kantoor en rouwcentrum naar de Oude Mollenhutseweg 27, vlakbij kerkhof en crematorium Jonkerbosch.
Hier richtte St. Barbara samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA in 1999 een tweede dochteronderneming op: de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen.
Uit de tabel hierboven blijkt dat St. Barbara in het laatste decennium van de twintigste eeuw met ruim honderdduizend leden (bereikt in 1987) tegen haar plafond zat. De kosten van marketing en acquisitie werden steeds hoger in verhouding tot het aantal nieuwe leden dat ze opleverden. Het bestuur realiseerde zich dat St. Barbara een kleine speler in haar sector was en dat schaalvergroting onontkoombaar was. In 2002 voerde het 'vertrouwelijke inleidende gesprekken' over een fusie, maar pas in 2007 was het echt zover. St. Barbara fuseerde met DELA, maar werd als de duidelijk kleinere partij in feite overgenomen. DELA was een voor de hand liggende partner, want net als St. Barbara was het een van oorsprong katholieke coöperatieve vereniging 'opgericht om iedereen een waardige uitvaart te kunnen garanderen' (5). Tenslotte had DELA een halve eeuw eerder, in 1955, al een poging gedaan om St. Barbara over te nemen (6).

1) Idem, p. 4
2) Inventarisnummer 69
3) 1940 - 1970: inventarisnummer 68; 1980 - 2000 jaarverslagen, inventarisnummers 38, 48, 58.
4) Inventarisnummer 43
5) www.dela.nl over DELA 22 november 2006
6) Inventarisnummer 68, 3| {{#if: |

Bronnen

|}} |}}

{{#if: ==== Vroege jaren ==== De begrafeniscommissie van de afdeling Nijmegen van de Roomsch-Katholieke Werknemersvereniging (RKWV) vormde zich om tot bestuur van het begrafenisfonds. Vanaf 6 mei 1935, de officiële oprichtingsdatum, konden gegadigden zich aanmelden en op 5 juni van dat jaar vond de eerste algemene vergadering plaats, die de eerste statuten vaststelde. Dit document dat merkwaardig genoeg huishoudelijk reglement werd genoemd, maakte de positie van Begrafenisfonds St. Barbara duidelijk (1). Artikel 1 stelde dat het een instelling van de RKWV was, en artikel 2 dat alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging als lid konden toetreden. Volgens de artikelen 3 en 4 had het fonds tot doel de leden zich 'door het betalen van een door het Bestuur vast te stellen premie' te verzekeren voor hun begrafenis en hen 'een passende begrafenis te bezorgen'. Het tweede doel was 'de herdenking der overledenen in den geest onzer Moeder de H. Kerk' door middel van bidstonden en 'zielemissen' (2).

Groei

Hoe moeizaam de voorbereidingen ook waren verlopen, na de oprichting van St. Barbara klaarde de lucht op. De leden stroomden toe. Op 1 januari 1936 waren het er ruim duizend, verdeeld over tweehonderd gezinspolissen. Twee factoren droegen hieraan bij. Ten eerste de goede zorgen van begrafenisondernemer J.C. Kramer die overledenen die bij St. Barbara verzekerd waren, ter aarde bestelde op de katholieke begraafplaats aan de Daalseweg en op parochiële kerkhoven zoals aan de Groenestraat. De tweede factor was de incassodienst. In een tijd dat arbeiders hun bescheiden weekloon contant ontvingen, werden vaste lasten als huur, elektriciteit en ook de begrafenisverzekering eveneens wekelijks geïnd. St. Barbara beschikte over een met de jaren groeiend aantal incasseerders of agenten, die als propagandist - hun neventaak - nieuwe klanten binnenhaalden.
De cijfers tonen het resultaat van hun werk, want eind 1940 stonden al 2764 personen ingeschreven, terwijl in 1942 de duizendste gezinspolis werd afgesloten. Ondanks de sterk dalende levensstandaard legden de riskante bezettingsjaren St. Barbara geen windeieren, omdat voor veel mensen de dood - en dus de begrafenis - een stuk dichterbij kwam. In 1944 werd dan ook de mijlpaal van de tweeduizendste polis bereikt, terwijl het aantal leden een jaar later de achtduizend overschreed. In 1943 trok het begrafenisfonds een actuaris aan. Deze sterk wiskundig ingestelde risicodeskundige ging na of het gevoerde beleid financieel verantwoord was. Zijn conclusie was dat het vermogen groot genoeg moest zijn om alle toekomstige begrafeniskosten te betalen. In 1949 voldeed het vermogen van St. Barbara niet aan deze norm, want het was f150.000 groot, terwijl het f250.000 moest bedragen. Eind 1950 beliep het tekort al f227.000. Toen het bestuur de premie wilde verhogen, stuitte het op de algemene vergadering. De leden deelden het pessimisme van de actuaris niet. Het vermogen nam toch flink toe? Ze konden zich echter niet voorstellen dat de aanwas te klein was. Nadat twee ledenvergaderingen in 1951 en 1952 het voorstel tot premieverhoging hadden afgestemd, slaagde het bestuur uiteindelijk op een buitengewone bijeenkomst in september 1952 wel in zijn opzet. De premie ging met twee cent per week omhoog voor kinderen beneden tien jaar en met drie cent voor wie ouder was. Deze affaire was aanleiding om de bestuursstructuur van St. Barbara grondig aan te passen. In plaats van de algemene ledenvergadering werd nu de ledenraad het hoogste orgaan binnen de vereniging. De eerste keer werden de leden daarvan door de algemene vergadering gekozen. Daarna vulden ze zich aan door coöptatie. Om toezicht op het bestuur uit te oefenen werd een raad van commissarissen ingesteld.

St. Barbara ledenaantallen 1940-2000 (3):

  • 1940 2764
  • 1950 12870
  • 1960 31286
  • 1970 62301
  • 1980 88984
  • 1990 103829
  • 2000 112268

Getalsmatig ontwikkelde het begrafenisfonds zich voorspoedig. Zoals de tabel laat zien, werd het aantal leden tussen 1950 en 1970 vijf keer zo groot. Wellicht bestaat er een verband met de geleidelijke verruiming van de voorwaarden waaraan leden moesten voldoen. Tot 1950 accepteerde St. Barbara alleen leden van de RKWV en de Katholieke Gezellenvereniging, daarna alle katholieken die in Nijmegen en naaste omgeving woonden en vanaf 1956 alle Nederlandse katholieken. Na de statutenwijziging van 1964 kon iedere Nederlander zich bij St. Barbara verzekeren. Het motief hiervoor zou zijn dat het bestuur had ingezien dat het fonds 'een vorm van sociale liefde op algemeen menselijk vlak' was en dat het daarom niet aanging 'om iemand op godsdienstige gronden te weigeren'.
De groei van het ledental dwong St. Barbara de organisatie te ontwikkelen. De eerste bescheiden stap was dat secretaris R.W.A. Huyding zijn woonhuis Verdistraat 4 in 1951 inrichtte als een kantoor waar hij ook op vaste tijdstippen spreekuur hield. In 1960 kocht het bestuur het pand St. Annastraat 99. Nadat in hetzelfde jaar de eerste kantoorbediende in dienst was genomen, breidde het personeelsbestand zich uit tot circa tien personen. De leiding berustte bij de administrateur die de uitvoerende taken van de penningmeester overnam. De eerste was P.P. van den Bosch, de tweede J. Coenen. Hij werd in 1982 opgevolgd door W.A.M. Peters die in 1987 tot directeur werd gepromoveerd.

Differentiatie

Voordat St. Barbara over een kantoor beschikte, werd de grootste uitgavenpost gevormd door de incassodienst die een dozijn agenten in Nijmegen en de regio telde. Eind jaren vijftig kwam er kritiek op de relatief hoge kosten die hiermee gemoeid waren. Diverse commissies hielden zich ermee bezig, maar zagen geen bezuinigingsmogelijkheid. Die kwam echter min of meer vanzelf, toen de meeste werkgevers in de jaren zestig overstapten van week- naar maandlonen en die bovendien via de giro gingen uitbetalen. Nu kon St. Barbara de premies ook langs deze weg incasseren. Het werk werd gedaan door kantoorpersoneel, gepensioneerde agenten kregen geen opvolger.
Hoewel het begrafenisfonds zich in 1960 ook formeel van de katholieke vakbond, de KAB, losmaakte en zoals we zagen in 1964 ook niet-katholieke leden accepteerde, bleef het nog wel een roomse inslag houden. Pas nadat de katholieke kerk in 1959 het crematieverbod had opgeheven, ging ook St. Barbara hiertoe over en bood vanaf dat moment ook een crematieverzekering aan. Dit was een relatief kostbare zaak, omdat in Nijmegen en naaste omgeving geen crematorium stond. St. Barbara was dan ook een van de partijen die vanaf 1968 voor de bouw ervan lobbyde, maar omdat de gemeente daar geen oren naar had, gebeurde dat lange tijd vergeefs. Pas in 1985 opende het crematorium Jonkerbosch aan de Weg door Jonkerbosch zijn deuren, een aanzienlijke kostenbesparing, laat het jaarverslag weten (4).
Al eerder was de crematie wel reden om de naam te veranderen. Tot en met 1975 duidde St. Barbara zich aan met 'Onderling Begrafenisfonds', daarna tien jaar lang als 'Onderling Begrafenis- en Crematiefond, totdat in 1986 het ei van Columbus werd ontdekt: 'Onderling Uitvaartfonds'.
In 1968 kocht St. Barbara twee panden aan de Vondelstraat. Nummer 3, een voormalige fabriek van dameshoeden, werd ingericht als mortuarium, terwijl nummer 1, op de hoek met de Van Oldenbarneveltstraat aan de bevriende begrafenisonderneming Klopper-Kramer werd verhuurd. Omdat veel huishoudens geen plaats of zin hadden om een overledene enkele dagen in de huiskamer op te baren, voorzag het mortuarium, dat voor het gebruik de wat vriendelijker naam rouwcentrum kreeg, in een grote behoefte. Omdat hier ook veel niet-leden werden opgebaard, besloot het bestuur in 1984 een dochteronderneming op te richten: Rouwcentrum Nijmegen B.V. Zeven jaar later verhuisden kantoor en rouwcentrum naar de Oude Mollenhutseweg 27, vlakbij kerkhof en crematorium Jonkerbosch.
Hier richtte St. Barbara samen met de Eindhovense Uitvaartverzekeringsmaatschappij DELA in 1999 een tweede dochteronderneming op: de 'Barbara-Dela Uitvaartverzorging BV' die zelf begrafenissen en crematies ging verzorgen.
Uit de tabel hierboven blijkt dat St. Barbara in het laatste decennium van de twintigste eeuw met ruim honderdduizend leden (bereikt in 1987) tegen haar plafond zat. De kosten van marketing en acquisitie werden steeds hoger in verhouding tot het aantal nieuwe leden dat ze opleverden. Het bestuur realiseerde zich dat St. Barbara een kleine speler in haar sector was en dat schaalvergroting onontkoombaar was. In 2002 voerde het 'vertrouwelijke inleidende gesprekken' over een fusie, maar pas in 2007 was het echt zover. St. Barbara fuseerde met DELA, maar werd als de duidelijk kleinere partij in feite overgenomen. DELA was een voor de hand liggende partner, want net als St. Barbara was het een van oorsprong katholieke coöperatieve vereniging 'opgericht om iedereen een waardige uitvaart te kunnen garanderen' (5). Tenslotte had DELA een halve eeuw eerder, in 1955, al een poging gedaan om St. Barbara over te nemen (6).

1) Idem, p. 4
2) Inventarisnummer 69
3) 1940 - 1970: inventarisnummer 68; 1980 - 2000 jaarverslagen, inventarisnummers 38, 48, 58.
4) Inventarisnummer 43
5) www.dela.nl over DELA 22 november 2006
6) Inventarisnummer 68, 3|

Verantwoording

{{#if: Rob Wolf|Inleiding van de toegang op het archief door Rob Wolf.|}} {{#if:2012|(2012)|}}

|}}


{{#if: 12.7 Banken en verzekeringen| |}} {{#if: 10.2 Geboorte, huwelijk, overlijden| |}} {{#if: Organisaties en personen gerelateerd aan de vakbeweging| |}} {{#if: | [[Categorie:]] |}}

{{#if:981| |}}