Historische Nieuwjaarsprenten

Geproduceerd door Hans Wegman & Rene van Hoften
Prenten ingekleurd door Kees Moerbeek, Willem Venerius & Marijke Eken

In de 19e eeuw gingen Nijmegenaren met Nieuwjaar langs de deur om hun beste wensen aan te bieden. Vooral gemeentepersoneel, zoals vuilnisophalers, lantaarnaanstekers en nachtwakers, bood een mooi gedrukte prent aan met een liedje of vers. De ontstaansreden van dit verschijnsel lag in de grote armoede die Nijmegen sinds de tachtigjarige oorlog en de Franse veroveringen in de greep had. De bevolking greep elke gelegenheid om wat centen bij te verdienen.

Nadat de expositie twee jaar op rij niet door kon gaan, is deze online versie ontwikkeld. Tussen 15 december 2022 en 6 januari 2023 was er een wandelexpositie in de binnenstad van Nijmegen waarin de prenten te zien waren in de vitrines van zestien verschillende ondernemers in de stad.

De prenten waren meestal in zwart-wit maar zijn voor de expositie ingekleurd.

Online expositie

Askarlieden (1851)

Askarlieden waren stratenvegers en -veegsters, ook wel karremans of karluiden genoemd, of in de volksmond de drekboer. Tegenwoordig zouden we zeggen: de gemeentereiniging.

Karremans (1731)

Een andere taak van de karremans was het leeghalen van de pleetonnen oftewel secreten oftewel stilletjes. Ze woonden dan ook niet voor niets in de Stillevegersgas, een zijstraat van de Voerweg.

Lantaarnaanstekers (1734)

Vanaf 1670 waren in de stad ruim 180 olielampen opgehangen. Voor die tijd nam men een eigen lampje mee naar buiten om niet over de gladde straatkeien uit te glijden. Die lantaarns moesten wel elke avond aangestoken en elke ochtend gedoofd worden. En een dagploeg moest ze overdag weer bijvullen. Ze werden in verband met baldadige jeugd die de lontjes graag uitblies, hoog opgehangen. Een intensieve activiteit voor een heel team van aanstekers en vullers. In 1851 werden de olielampen vervangen door gaslantaarns.

Lantaarnaanstekers (1834)

De tekst bij deze prent ging als volgt:
Als de duisternis onze aarde
Met haar valen sluijer dekt
En geen Maan of stargeflonker
’s avonds ons tot Gids verstrekt.

Ja, dan ziet gij met genoegen,
Naar het schijnsel van de Vlam,
Dat uit hoek of straatlantaren,
Zoo weldadig tot U kwam.

En dat heilzaam Oliepitje,
Burgers, wordt door ons gevoed,
En in lange winternachten,
Voor zijn ondergang behoed. 

Klapperlieden (1822)

Nachtwaker, dat is één van de oudste beroepen of functies. In de 18e en 19e eeuw wordt hij wel klepperman genoemd, naar het voorwerp in zijn hand, een klepper of ratel. Nijmegen heeft rond 1800 vier wijken, aangeduid met A,B,C en D en gescheiden door het stratenkruis Hezelstraat, Burchtstraat en Grotestraat, Broerstraat. In elk ‘viertel’ is een tweetal klepperlui actief. De klepperman is -afhankelijk van het seizoen- ’s nachts zes tot acht uur op pad. Toch is het maar een bijbaantje, hij verdient 156 gulden per jaar. Daar kun je geen gezin van onderhouden, dus moet er overdag ook gewerkt worden. De eerste strofe bij deze afbeelding:

De duyst’re Nagt komt al weer,
Gereed moeten wy weesen,
Wy moeten gaan dan op en neer,
Gelyk als is voor deesen;
Of schoon daar regen valt of Snee,
Wy zyn al evenwel te vree,
En mogen het niet laten,
Te gaan door alle straten.

Klepperlieden (1814)

De klepperman heeft een politietaak: het aanhouden van dieven. Daarnaast is hij brandwacht. Hij moet erop toezien dat er nergens brand ontstaat. In de stad is het brandgevaar groot. De huizen staan dicht op elkaar en gestookt wordt er met steenkool of turf. In 1876 worden ze voor hun diensten bedankt; de klepperman wordt afgeschaft. Zijn taken worden overgenomen door de pas opgerichte brandweer (1875) en door het politiekorps, dat uitgebreid wordt van 4  naar 22 manschappen.

Stads-vischhakkers (1851)

Vanaf 1633 lag onderaan op de Grotestraat de Nijmeegse vismarkt. Daar was een stadsvishakker actief, werd de vis bij afslag verkocht, was een keurmeester aanwezig en was er altijd een agent die de boel in de gaten hield. Want bij dat bieden op vis kon het er heet aan toegaan. De visvrouwen die hun vis daar inkochten werden niet voor niets ‘vischwyven met haren vuylen beck ’ genoemd. In 1880 verhuisde de vismarkt naar een open galerij in de Korenbeurs aan de Nieuwe Markt.

Stads-vischhakkers Zegenwensch
Ofschoon mijn ambt niet veel brengt in,
Vereerdt mij toch de gunst,
Dat ik voor d’Eersten dezer stad,
De visch snijd naar de kunst.

En schenkt het nieuw begonnen jaar,
Mij weder frischen Moed,
Maakt dat ik blij maar ned’rig ook,
Uw Ed’len begroet.

Des Hemels beste Zegening,
Daal neer in ruime maat,
Wien ’t stadsbestuur is toevertrouwd,
Op d’achtbare Magistraat.

De sleepkoets

De sleepkoets was vanwege het ontbreken van wielen uitstekend geschikt voor vervoer in smalle stadstraten. De sleepkoets had twee glij-ijzers en daardoor een kortere draaicirkel dan een koets met wielen. Verder had hij een heel lage instap, dus voor dames met ingewikkelde jurkcreaties ideaal. Deze koetsen deden dienst tot 1884, waarna het laatste exemplaar in het gemeentemuseum terecht kwam.

Kolendragers-kaaisjouwers (1854)

Het transport op de Waal ging in de 19e eeuw steeds meer per stoomschip. Voor de ketels van de stoomschepen waren grote hoeveelheden steenkool nodig. Een kleine groep mannetjesputters hield zich bezig met het laden van de steenkool, kolendragers noemen ze zichzelf op hun nieuwjaarsprent in 1854. Het was onregelmatig werk waarbij ze volledig afhankelijk waren van de eigenaren van de stoombootdiensten.

Tamboers (1869)

Vanaf 1815 was het wettelijk verplicht dat elke stad van enige omvang beschikte over een eigen schutterij. Het doel was de weerbaarheid van de burgers te verhogen, voor het verdedigen van hun stad, maar ook ter assistentie bij brandbestrijding en andere stedelijke diensten. Schutterplichtig waren vanaf 1827 mannen van 25 tot 35 jaar. De sterkte van de dienstdoende schutterij in Nijmegen wisselde tussen de 339 en 600 mannen. 

Informatie over afgelaste opening expositie

In het kader van de lezing van René van Hoften en Hans Wegman over Nijmeegse Nieuwjaarsliederen uit voorbije eeuwen zou het kwartet ICV een zestal liederen uit overgeleverde teksten opvoeren. Om het werk dat hierin gestoken is niet verloren te laten gaan, kun je hieronder de uitgeschreven partijen bekijken die opgesteld zijn door het kwartet ICV.

Van weinig Nieuwjaarsliederen is de melodie bewaard. Soms stond er bij de tekst vermeld dat deze gezongen kon worden “op de melodie van…”, maar de melodie zelf ontbrak. Als gevolg daarvan is bij de gekozen teksten gezocht naar passende melodieën in oude bronnen als John Playford’s English Dancing Master en Oude en Nieuwe Hollantse Boeren Lieties en Contredansen. Passend, in de zin van passend bij de sfeer van de teksten, daarbij vooral lettend op een voor de zangeres zingbaar metrum. En dat voor een heel ongebruikelijke bezetting, die nu eenmaal de bezetting van ICV is. Pier Winterwerp maakte voor alle liederen een arrangement voor deze bezetting. ICV geeft op deze wijze vorm aan voor hedendaagse toehoorders gedateerd aandoend liedgoed, dat in een historisch perspectief tot nieuw leven komt.

Kwartet ICV
Anouk Balins – Zang
Pier Winterwerp – Harmonium
Willem Elbers – Uilleann pipes en fluit
René Meeuws – Draailier.

Alle vier waren of zijn al decennia actief op uiteenlopende muzikale gebieden.

Met dank aan


Projectleider: Wanne van den Bijlaart
Samenstelling: Hans Wegman, Rene van Hoften
Prenten: Kees Moerbeek, Willem Venerius, Marijke Eken
Muzikale begeleiding (afgelaste) opening expositie: muziekgezelschap ICV

(Pier Winterwerp, Rene Meeuws, Willem Elbers en Anouk Balins)
Digitalisering: Cecile Collin, Loes de Graaf