Toen in het jaar 1683 de stad opnieuw begon te munten werd het huis van het voormalige klooster Mariënburg voor vijfhonderd gulden per jaar verhuurd aan muntmeester Gerrit van Harn. Hij betaalde de stad tevens tweeduizend gulden voor het recht te mogen munten. Na zijn vertrek in 1709 werd het pand een tijdlang bewoond door generaal Emont van Elst. In 1736 betrok mr. Johan Christiaan Swaen, heer van Poederoyen en schepen ‘deser Stadts huys de Mariënburch’. Tien jaar later woonde er de houtvester Arnold Engelen.
In 1748 besloot de stad ‘alle Stads huizen en gebouwen bewoont door predikanten, praeceptoren en schoolmeesters, te verkoopen, ook de Munt op den Mariënburgh’. Het Muntgebouw werd in 1749 gekocht door Willem Otto Frederik, rijksvrijheer van Quadt, heer tot Wickraedt en Zwanenburg. De baron, sinds 1752 graaf, kocht verschillende percelen op en vergrootte de tuin aanmerkelijk. Zijn zoon Otto verkocht het pand in 1795 aan Cornelis van IJsseldijk. In 1818 kwam het gebouw in handen van de rijksoverheid. Een jaar later werd het grotendeels afgebroken. Wat er van overbleef werd ingericht als arsenaal en overgedragen aan de militaire autoriteiten,
Regionaal Archief Nijmegen, Wetenschappelijke correspondentie, inv.nr. 571-050 (1960).