'In de geschiedenislessen die ik, in de jaren zestig, op school kreeg kwam homoseksualiteit niet voor. Maar ook vandaag de dag wordt er nauwelijks over gerept in het onderwijs. En ook niet in de Canon van Nederland en van Gelderland. Er staat in de Nijmeegse Canon slechts één hoofdstukje waar homo’s in beeld komen… Daarom zet ik graag met dit 51ste Canonvenster het spotlicht op de roze geschiedenis van Nijmegen, en vertel ik hier kort wat ik te weten ben gekomen. Het is me veel waard om via deze kleine presentatie meer informatie te verzamelen, bijvoorbeeld voor in een grote expositie, later.'
'Wat me opvalt, is dat de verhalen die zijn overgeleverd, eeuwenlang alleen maar negatief zijn. Homo’s zelf komen vrijwel nooit aan het woord. Je tegenstander zwart maken – iets wat in de politiek regelmatig voorkomt - kan ook door roddels te vertellen. Bijvoorbeeld door iemand te beschuldigen van homoseksualiteit, sodomie. Dit soort verhalen komt ook voor in de Nijmeegse geschiedenis. Met een paar verhalen licht ik een tipje van de sluier van de roze geschiedenis van onze stad', aldus Helm de Laat.
Helm de Laat, voormalig directeur van Vila Lila Nijmegen
Iedere presentatie krijgt een blijvende plek in het Digitale Huis. Lijst met toegevoegde vensters:
De roze geschiedenis van Nijmegen verbindt Helm de Laat aan enkele bekende figuren uit de Nijmeegse geschiedenis; Julius Civilis, Alcuinus een vertrouweling van Karel de Grote, Theophanou en hertog Adolf van Gelre. De sodomietenvervolgingen uit de 18e eeuw komen aan bod en tenslotte belanden we in de 20e eeuw. Dan verandert het katholieke Nijmegen van ‘zondige Rivièra tot Habana’. De homo-emancipatie in onze tijd vormt een happy end van een geschiedenis die veel zwarte bladzijden kent.
‘Ik was zelf homo en wilde meer te weten komen over de geschiedenis van homoseksualiteit. Maar al snel was duidelijk dat ik die geschiedenis op eigen houtje bij elkaar zou moeten sprokkelen. Zo kwam ik er achter dat de roze geschiedenis zo oud is als de geschiedenis zelf. Het bleek vooral een historie van onderdrukking en onzichtbaarheid.’ De oude Grieken en Romeinen beschouwden homoseksualiteit al als deel van het dagelijks leven. Ze spraken er over én maakten er afbeeldingen van. Toch is uit de oudheid daarvan weinig materiaal bewaard gebleven.
Met de opkomst van het christelijke geloof en moraal kwam homoseksualiteit in de taboesfeer. Alle verwijzingen naar homoseksualiteit in het openbaar werden vernield. Homoseksueel gedrag werd eerst verdacht gemaakt. En uiteindelijk verboden en streng bestraft. Het verhaal dat God de zonden van de inwoners van de stad Sodom bestraft, zette men in om homoseksualiteit verdacht te maken. Homo’s werden gedemoniseerd. Homoseksualiteit leek de misdaad waarover je het niet mocht hebben. Vandaar dat er bij ons werd gesproken over ‘de stomme sonde’. Maar als het fenomeen al ter sprake kwam, dan had men het over sodom, sodomie of sodomieten.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef het verhaal van de Bataafse opstand. Die speelde zich af in en rond Nijmegen, ongeveer 70 na Christus. Tacitus meldt dat Bataafse jongeren (‘die zijn daar doorgaans al vroeg uit de kluiten gewassen’) gerekruteerd werden voor de Romeinse hulptroepen. Ze werden door hun meerderen gebruikt voor seks. De opstandelingenleider Julius Civilis gebruikte dit verhaal om tot de Bataafse opstand aan te zetten.
Tacitus werd veel gelezen op scholen. Maar deze passage zie je niet terug in de schoolboekjes. In 2005 neemt de Nijmeegse classicus Vincent Hunink in zijn nieuwste vertaling geen blad meer voor de mond. Geleerden zijn het overigens nog steeds met elkaar oneens of Tacitus hier de propaganda van onze voorvader Julius Civilis weergeeft of sympathiseert met de opstandige Bataven.
De Engelse monnik Alcuinus van York (735-804) was een soort minister van Alle Zaken van keizer Karel de Grote. Karel reisde met zijn hele hofhouding door zijn rijk. Hij vertoefde ook regelmatig in Nijmegen. De gemeente Nijmegen heeft een van de cultuurprijzen naar Alcuinus genoemd.
Alcuinus schreef graag ook homo-erotische gedichtjes voor zijn vrienden. Op zijn sterfbed schreef hij een brief aan een bevriende bisschop om hem te vragen om - na zijn dood - voor hem te bidden. Hij vroeg juist deze bisschop omdat die zelf ook bekend was met de zonde die Alcuinus’ zielenheil in gevaar bracht... De katholieke kerk is nog altijd zeer verontwaardigd als Alcuinus in verband gebracht wordt met homoseksualiteit. Lang beschouwde de kerk de brief aan de bisschop als een vervalsing.
Theophanou (ca 960-991) was een minder opvallend lid van de Byzantijnse keizersfamilie. Maar toen er een huwelijkskandidate voor de Roomse keizer Otto nodig was, wist men haar wel te vinden. In een woud bij Nijmegen bracht zij haar zoon ter wereld, de latere keizer Otto III. Na de dood van haar man regeerde zij het rijk in naam van haar zoon. Zij resideerde in Nijmegen.
Met haar komst naar het Westen begon een periode van grote culturele invloed vanuit Byzantium. Zij was familie van twee Byzantijnse keizers: de broers Basileos II (958-1025) en Konstantinos VIII (960-1028). Over beiden werd geschreven dat zij tegennatuurlijke zonden bedreven met hun adviseurs.
Die roddels zullen ook wel aan het hof in Nijmegen zijn gefluisterd. Maar in de levensbeschrijving van Theophanou zijn de bijzondere broers niet terug te vinden. Over haar werden weer andere roddels verteld. Men verweet haar luxuria. Omdat ze at met een vork en wel elke dag in bad ging.
Op 9 januari 1465 pleegde hertog Adolf (1438-1477) in het kasteel in Grave een staats-greep tegen zijn vader. De oude hertog Arnold (1410-1473) werd van zijn bed gelicht. Slechts gekleed in zijn nachthemd voerden ze hem weg. Alle bronnen spreken schande van dat nachthemd. Zijn zoon beschuldigde hem van sodomie. In diezelfde bronnen is hierover weinig terug te vinden. Een dergelijke verdachtmaking met een politieke achtergrond kwam wel vaker voor.
De kamerheer van de oude hertog, Gerrit van Ryswyck, werd opgesloten in Nijmegen en bekende dat hij ‘de schandelijke daad’ met de hertog be-gaan zou hebben. Na bevrijd te zijn door vrienden van de oude hertog trok hij zijn bekentenis in en verklaarde dat deze onder pijniging was afgeperst. De ruzie tussen vader en zoon bracht het hertogdom aan de rand van de afgrond.Ook de sodomietenvervolging uit de 18e eeuw is in geen enkel schoolboekje terug te vinden. Nogal merkwaardig. Tot de Jodenvervolging in de 20e eeuw is deze de grootste vervolging van een minderheid geweest, die in Nederland plaatsgevonden heeft. Zelfs de heksenvervolging kende nooit zoveel slachtoffers in zo korte tijd. Er zijn veel processtukken bewaard gebleven. Die laten zien hoe sodomieten in die tijd zelf leefden. Ook in Nijmegen hadden sodomieten bijvoorbeeld hun eigen kroegje. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, het meest tolerante land van Europa, ontstond in 1730 een heuse vervolging. Zeer velen werden verdacht en bijna 100 so- domieten werden ter dood gebracht. De vervolging begon in Utrecht met de arrestatie van Zacharias Wilsma. Deze soldaat en herenknecht had, zo bleek bij zijn verhoor, contacten met tientallen sodomieten in andere plaatsen van de Republiek. Ook in Nijmegen was de ‘supersodomiet’ actief geweest. In een brief waarschuwden de Utrechtse magistraten hun collega’s in Nijmegen. Aanvankelijk leek het Nijmeegse bestuur geen behoefte te hebben om in te gaan op de belastende verklaringen van Zacharias. Wellicht was het wel wat gewend in een garnizoensstad, waar elke winter duizenden soldaten ingekwartierd werden. Tot de dominee van de Nijmeegse Sint Stevenskerk een uitvoerige preek hield en waarschuwde voor de straf ‘die een wrekende god een volk oplegt dat zich overgeeft aan de grouwelijke zonde van de sodomie’. De preek werd uitgegeven in Nijmegen.
In de loop van 1731 komt het stadsbestuur van Nijmegen eindelijk in actie. Een verdachte, de herbergier Heysen(uitbater van herberg de Klock aan de Ziekerstraat), sloeg op de vlucht. Hij wist de dans te ontspringen. Een jonge knopenmaker uit de Broerstraat, Albertus Nodeyn, was een minder gelukkig lot beschoren. Ondanks de hulp van zijn moeder, die een stel advocaten inschakelde, volgde veroordeling. Hij werd door wurging ter dood gebracht in de kelder van het stadhuis op 7 december 1731.
In de 18e eeuw werden in Nijmegen nog verschillende sodomieprocessen gevoerd. Daar is heel weinig over bekend. In 1797 bracht men een zoon van de Nijmeegse burgemeester Van Leeuwen in verband met een proces in Dordrecht.
Meer dan 250 jaar na de vervolging waren het jonge homoseksuele wetenschappers die de verhalen van de vervolgde sodomieten vertelden. De ontdekking dat al in 1730 een soort homoseksuele subcultuur met eigen gewoontes en ontmoetingsplaatsen heeft bestaan, was een grote verrassing. Nijmegen bleek nog een geheel onbekend hoofdstuk aan de lokale geschiedenis toe te kunnen voegen.
Tussen 1811 en 1911 was homoseksualiteit officieel geen misdrijf meer, maar men zag het wel als schennis van de openbare eerbaarheid. De onderdrukking was zodanig dat nauwelijks sporen van Nijmegens roze geschiedenis uit de 19e eeuw zijn teruggevonden. Er is ook nog heel weinig onderzoek naar gedaan.
De emancipatie van de katholieken in de 19e eeuw had voor Nijmegen grote gevolgen. Het katholieke volksdeel kreeg eindelijk zeggenschap en politieke macht. Nijmegen werd een door en door katholieke stad: het Rome benoorden de Alpen.
Het leidde tot een steeds luider roep om paal en perk te stellen aan andersdenkenden. Men wilde strenger optreden tegen de zedeloosheid. Dit leidde in 1911 tot een verscherping van de zedenwet en een nieuwe golf van strafvervolging van homo-seksuelen. In de jaren vijftig bereikte de vervolging zijn hoogte-punt. Tot aan de afschaffing in 1971 werden ruim vijfduizend personen vervolgd, waaronder zeven vrouwen.
De invoering van de zedenwetten was aanleiding voor de oprichting van het ‘Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee’ (NWHK): de eerste homo-organisatie van Nederland. Deze piep-kleine organisatie, onder leiding van Jhr. Mr. Jacob Schorer (1866 -1957) gaf een van de eerste voorlichtingsboekjes over homoseksualiteit uit: de brochure ‘Tweeërlei Maat’ uit 1911.
In 1912 volgde al een tweede druk. Schorer nam hierin ook een petitie op, waarin bij het parlement werd aangedrongen op intrekking van de discriminerende wetgeving. Enkele honderden mensen ondertekenden de petitie. Onder hen ook enkelen uit (de buurt van) Nijmegen. Zoals Nicolaas de Krom en Titia van der Tuuk.
Nicolaas Johannes de Krom (Den Bosch, 1883 - Leiden, 1945) verhuisde na de dood van zijn vader in 1895 met zijn moeder naar Nijmegen. Hij woonde hier bij zijn grootouders, ging er naar school en bezocht het gymnasium. Daarna ging hij studeren in Leiden waar hij, na een verblijf in Indië, hoogleraar archeologie werd.
Titia van der Tuuk (’t Zand, 1854-Zeist, 1939) was een van de weinige vrouwen die de petitie ondertekenden. Zij was van huis uit onderwijzer, maar nadat zij doof was geworden voorzag zij in haar onderhoud als schrijfster en vertaler. Ze was ook een beroepsactiviste en haar hele leven zette zij zich in voor de vrouwenzaak, bijvoorbeeld voor het vrouwenkiesrecht. Zij woonde onder andere in Arnhem en werkte toen als machineschrijfster voor uitgeverij Thieme in Nijmegen. Van 1896 tot haar dood woon- de zij samen met haar vriendin Rose Roosegaarde Bisschop (1856-1940). Onder andere in Ubbergen. Zij was een van de weinige homoseksuelen die de petitie ondertekende. De onder-tekenaars vormden samen een bont gezelschap, een vroege voorloper van de huidige Gay Straight Alliance.
Het NWHK van Schorer gaf jaarlijks een verslag uit dat in de jaren dertig ruime verspreiding kende. Ongevraagd toezenden van het pamflet aan katholieke studenten leidde tot grote veront-waardiging in katholieke kringen.
In publicaties van de katholieke strijdorganisatie ‘Actie voor God’ werd deze ‘verderfelijke propaganda’ aangegrepen om te pleiten voor een verbod op het NWHK. Ook in het Nijmeegse studentenblad de Vox Carolina kwam fel protest tegen toezending van dit ‘vunzig’ jaarverslag, dit ‘pervers geschrift’ (5 juni 1936 en 13 mei 1938).
Van het congres van de RK Artsen Vereeniging (eind juni 1939 in Nijmegen) verscheen pas in 1941 een verslagboek. Daarin werd met instemming geconstateerd dat ‘in den nieuwen tijd’ zeker geen plaats meer zal zijn voor een NWHK. Nijmeegse homo’s hielden zich toen stil . Het is nauwelijks bekend hoe zij leefden in het vooroorlogse Nijmegen. Daar is ook nog nauwelijks onderzoek naar gedaan.
Na de oorlogsjaren werd de draad weer opgepakt. In Amsterdam werd in 1946 het COC gesticht. De afkorting stond voor het Cultuur en Ontspanningscentrum. Maar zelfs voor zo’n discrete organisatie was in het katholieke Nijmegen geen plaats. Ook katholieken pakten de draad van voor de oorlog weer op. In 1950 pleitte het katholieke Centrum voor Staatkundige Vorming in het rapport ‘Overheid en Openbare Zeden’ voor een verbod op homoseksualiteit. In het Mandement van de bisschoppen uit 1954 volgde voor katholieken een verbod op het lidmaatschap van onzedelijke organisaties.
Het rapport uit 1950 ging zelfs de KVP (Katholieke Volks Partij) te ver. Veel katholieken waren het niet eens met deze bemoeienis van de bisschoppen in het Mandement. Zo ontstonden er onder invloed van een weerbarstige praktijk in leven en pastoraat ook onder katholieke leken en clerus nieuwe ideeën over de seksuele moraal. Dit ging niet zonder slag of stoot. Tegenstanders van dat nieuwe katholieke denken noemden Nijmegen toen bijvoorbeeld: ‘de zondige Rivièra van het katholicisme’.
Van de verandering in het denken én de verminderde invloed van de religie op de samenleving kon ook de homoseksuele minderheid profiteren. Een groot verschil met de situatie voor de oorlog lag in het feit dat men in katholieke kring bereid was om met andersdenkenden het debat aan te gaan. Zo waren enkele theologen uit Nijmegen al in de jaren van het Mandement betrokken bij een door het COC opgezet centrum voor seksuologische studies.
In 1965 had in Nijmegen een congres van rooms-katholieke artsen plaats. Dit wordt gezien als de definitieve doorbraak in het denken binnen katholieke kringen. Men nam afstand van een eerder congres uit 1939. Maar bleef zich zorgen maken over de vermeende oorzaken van homoseksualiteit.
Eind jaren zestig bood het maatschappelijk klimaat in Nijmegen eindelijk voldoende ruimte voor het ontstaan van de eerste homo-organisaties. Er ontstond een studenten werkgroep homoseksualiteit, maar ook de kerngroep 552 waaruit het Nijmeegse COC voortkwam. Dat viert in 2011 zijn veertigste verjaardag.
De geschiedenis van deze emancipatiebeweging kan nu geschreven worden op basis van ervaring van mensen die deze ontwikkeling hebben meegemaakt. Ook u kunt met uw herinneringen helpen deze geschiedenis te schrijven. Wat merkte u ervan toen in 1971 de zedenwet werd ingetrokken? Was u bij de eerste Nijmeegse Roze Zaterdag in 1984? Hebt u er iets van gemerkt dat in 1994 de wet Gelijke Behandeling werd aangenomen? En bent u zelf, nadat in 2001 het huwelijk voor mm- of vv paren opengesteld werd, al eens op een homohuwelijk geweest?